ECLI:NL:CRVB:2019:2962
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de weigering van het Uwv om betalingsverplichtingen over te nemen op basis van de Werkloosheidswet
Op 11 september 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de aanvraag van appellanten voor overname van betalingsverplichtingen van een failliete BV te weigeren. De appellanten, die als accountmanagers voor de BV hebben gewerkt, stelden dat zij recht hadden op een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv had echter geoordeeld dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond tussen de appellanten en de BV, omdat er geen gezagsverhouding was. De rechtbank Oost-Brabant had deze beslissing in een eerdere uitspraak bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanaf 16 maart 2015 in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot de BV hebben gestaan. De Raad oordeelde dat de omstandigheden niet wezenlijk waren veranderd en dat de appellanten, die ook als bestuurders van de BV fungeerden, niet onder het gezag van de directeur stonden. De Raad bevestigde dat de eerdere oordelen van het Uwv en de rechtbank zorgvuldig waren en dat de appellanten niet in aanmerking kwamen voor de gevraagde uitkering.
De uitspraak benadrukt het belang van de gezagsverhouding in de beoordeling van de dienstbetrekking en dat de appellanten niet konden aantonen dat zij als werknemers in de zin van de WW moesten worden aangemerkt. De Raad heeft de hoger beroepen van de appellanten verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.