Uitspraak
16.6075 WW
OVERWEGINGEN
11 september 2015 in Marokko is verbleven anders dan wegens de vakantie en dat hij het Uwv niet op de reguliere wijze heeft geïnformeerd over dit (gewijzigde en langere) verblijf. Nu appellant verblijf heeft gehouden in het buitenland anders dan wegens vakantie, had hij geen recht op WW en de door appellant aangevoerde argumenten kunnen artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW niet terzijde schuiven. Nu de WW-uitkering door het schenden van de inlichtingenverplichting tot een te hoog bedrag is verleend, was het Uwv gehouden de onverschuldigd betaalde WW‑uitkering terug te vorderen. Dringende redenen om daar geheel of gedeeltelijk vanaf te zien zijn gesteld noch gebleken. Wat betreft de hoogte van de boete heeft de rechtbank geoordeeld dat de boete niet onredelijk is.
eerste lid, van de WW gehouden is om over de periode van 3 juli tot en met 30 augustus 2015 onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant terug te vorderen. Het Uwv kan ingevolge het vijfde lid van dit artikel enkel besluiten om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2514) kunnen dringende redenen als hier bedoeld slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat die zijn gesteld noch zijn gebleken.