ECLI:NL:CRVB:2019:2876

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
16/7844 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van de WGA-uitkering te wijzigen in een IVA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WGA-uitkering niet te wijzigen in een IVA-uitkering. Appellant, die sinds 2005 met lichamelijke klachten uitgevallen is voor zijn werk als schilder, had aanvankelijk een WGA-uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 2015 verzocht hij om een IVA-uitkering, maar het Uwv weigerde dit en verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing in twee verschillende uitspraken, waarbij werd geoordeeld dat appellant niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld, waarbij de medische rapporten van deskundigen en de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zijn beoordeeld. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de psychische beperkingen van appellant te erkennen en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct is vastgesteld op 39,79%. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering heeft toegekend. De uitspraak is gedaan op 29 augustus 2019.

Uitspraak

16.7844 WIA, 18/4864 WIA

Datum uitspraak: 29 augustus 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 november 2016, 15/3020 (aangevallen uitspraak 1) en op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2018, 17/6395 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Akdemir, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 18 juli 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdemir. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 27 mei 2005 met lichamelijke klachten uitgevallen voor zijn werk als schilder. Na het verstrijken van de toepasselijke wachttijd heeft het Uwv appellant per
25 mei 2007 een loonaanvullende WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Bij besluit van 18 januari 2008 is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld op 80 tot 100%. Appellant heeft zich op 5 februari 2015 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Hierbij heeft appellant het Uwv verzocht hem in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering).
1.2.
Bij besluit van 14 april 2015 heeft het Uwv geweigerd om de WGA-uitkering te wijzigen in een IVA-uitkering. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 8 mei 2015 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit 1. De rechtbank heeft een psychiatrische expertise laten uitvoeren door drs. F. Moerdijk en dr. S.J. Roza
(tezamen: de deskundige). Deze heeft op 21 juni 2016 verslag uitgebracht. De deskundige heeft geconcludeerd dat appellant op 12 maart 2015 pijnklachten had aan zijn linkerschouder,
-arm en -hand. Tevens had hij pijnklachten in de nek en aan zijn rechtervoet. Deze pijnklachten veroorzaakten beperkingen in zowel dynamische als statische handelingen en zijn wel omschreven door de verzekeringsarts. Psychiatrische symptomen worden zowel door betrokkene als zijn echtgenote volledig ontkend. De deskundige meldt dat tijdens het onderzoek is vastgesteld dat geen sprake is van beperkingen op het vakgebied psychiatrie. Wel is op het niveau van geestelijk functioneren sprake van een vermijdende coping waarbij appellant en zijn partner zich conformeren aan het lot, de lichamelijke beperkingen accepteren en niet open staan voor een meer gecombineerd somatisch-psychisch verklaringsmodel voor de pijn. Deze beperkte coping heeft meest waarschijnlijk een cultureel-religieus bepaalde achtergrond. Tot slot heeft de deskundige toegelicht dat een multidisciplinaire behandeling voor pijn primair behoort tot het aandachtsgebied van anesthesiologen en revalidatieartsen.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het deskundigenverslag op 4 juli 2016 een aanvullend rapport en een aangepaste Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Hij heeft in deze FML de beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren verwijderd, omdat er volgens de deskundige geen psychische beperkingen zijn. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 15 juli 2016, met inachtneming van de FML van
4 juli 2016, een onderzoek verricht en een rapport opgesteld. Hierin heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat het aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 juli 2016 aanleiding vormt om in afwijking van het bestreden besluit 1 de theoretische mate van arbeidsongeschikt met ingang van 12 maart 2015 te bepalen op 24,8%. De geduide functies zijn appellant echter niet aangezegd en dienen slechts ter staving van het feit dat appellant op grond van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen op de datum in geding niet als ‘duurzaam en volledig arbeidsongeschikt’ kan worden beschouwd, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2.3.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten de deskundige niet te volgen in zijn conclusies. Aangezien appellant per 12 maart 2015 niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of appellant per die datum in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. In hetgeen appellant heeft aangevoerd vindt de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de onderzoeken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep of aan de concludentie van hun rapporten. Ook anderszins hoefde het Uwv die conclusie niet in twijfel te trekken. De stelling van appellant dat hij volgens zijn artsen is uitbehandeld en er sprake is van een eindtoestand werpt geen nieuw licht op de zaak, nu deze geen medische onderbouwing geeft voor het aannemen van andere of meer beperkingen dan die waarmee reeds rekening is gehouden. Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht vastgesteld dat voor appellant ingevolge artikel 4 van de
Wet WIA geen recht op een IVA-uitkering is ontstaan.
3.1.
Appellant is in het kader van een professionele herbeoordeling op 10 januari 2017 medisch onderzocht, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van
11 januari 2017. Geconcludeerd is dat de actuele belastbaarheid van appellant conform de FML van 4 juli 2016 is. Vervolgens is door een arbeidsdeskundige in een rapport van
17 januari 2017 vastgesteld dat appellant op basis van de vastgestelde beperkingen in staat is geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 39,79% is berekend. Bij besluit van 31 januari 2017 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 16 januari 2017 gewijzigd in 39,79%. Zijn loonaanvullingsuitkering wijzigt niet en blijft toegekend tot 1 februari 2019.
3.2.
Bij beslissing op bezwaar van 28 september 2017 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 januari 2017 ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 september 2017 ten grondslag, waarin de bevindingen en conclusies uit het medisch rapport van
11 januari 2017 zijn onderschreven, en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 september 2017.
4.1.
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 2 het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geeft volgens de rechtbank geen reden het verrichte onderzoek onzorgvuldig of de rapportages niet inzichtelijk te achten of anderszins het medische oordeel dat aan bestreden besluit 2 ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie heeft verricht, bij de hoorzitting aanwezig is geweest, aansluitend een aanvullend onderzoek heeft verricht en rekening heeft gehouden met de medische informatie van onder meer anesthesioloog/pijnbestrijder R.J. Quist van 3 september 2015. Uit de beroepsgronden volgt niet dat het Uwv een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant per 16 januari 2017 of dat met de door appellant in beroep genoemde klachten onvoldoende rekening is gehouden bij het opstellen van de FML. Volgens de rechtbank heeft het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct vastgesteld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt, zodat deze functies voor appellant geschikt zijn. Vergelijking van het inkomen dat appellant in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 39,79%. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is door het Uwv volgens de rechtbank terecht bepaald op meer dan 35%, maar minder dan 80%.
4.2.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Uwv niet gehandeld heeft in strijd met het verbod van reformatio in peius. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv naar aanleiding van het verzoek van appellant om een IVA-uitkering bij besluit van 14 april 2015 heeft overwogen dat appellant volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. In het kader van de hierop volgende beroepszaak heeft de deskundige psychiater een rapport uitgebracht, waarna het Uwv een volledige herbeoordeling heeft gedaan, wat geleid heeft tot het onderhavige geschil. De rechtbank heeft gewezen op de vaste jurisprudentie zoals die blijkt uit bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 5 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:95, waaruit blijkt dat het verbod zich niet verzet tegen de beëindiging of herziening van de uitkering per een toekomende datum, omdat het Uwv ook los van bezwaar bevoegd is de uitkering in te trekken of te herzien.
5.1.
In de hoger beroepen tegen de aangevallen uitspraken heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ten aanzien van zijn lichamelijke klachten is sprake van een eindtoestand. Het Uwv heeft ten onrechte de psychische beperkingen geschrapt. De herbeoordeling is niet zorgvuldig geweest en is wel in strijd met het verbod van reformatio in peius. Hij zou nog volledig arbeidsongeschikt zijn geacht als de IVA procedure niet had plaatsgevonden.
5.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit. Tijdens de beroepsprocedures is aangetoond dat appellant niet als volledig arbeidsongeschikt kan worden beschouwd zodat geen IVA-uitkering kan worden toegekend. De geduide functies zijn in de eerste procedure niet aangezegd en zijn alleen gebruikt om aan te tonen dat geen sprake is van volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft verwezen naar het rapport van de deskundige van 21 juni 2016 dat aanleiding gaf om beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren te laten vervallen. Er bestaan geen aanwijzingen voor een psychiatrische stoornis. Er zijn vervolgens beperkingen vastgesteld in de FML van 4 juli 2016, die geldt vanaf 5 februari 2015, wat heeft geleid tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 39,79%.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij de hoger beroepen tegen beide aangevallen uitspraken in samenhang worden besproken.
6.1.
Naar aanleiding van het voor de rechtbank uitgebrachte deskundigenrapport in de procedure tegen bestreden besluit 1, heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn conclusie dat er geen aanleiding was om psychische beperkingen bij appellant aanwezig te achten. De Raad verwijst voor dit oordeel naar de weergave van het rapport onder 2.1. Er zijn ook in hoger beroep geen andersluidende medische gegevens ingebracht die steun geven aan het standpunt van appellant. Nu uit de in 2.2 weergegeven verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten volgt dat geen sprake was van (volledige) arbeidsongeschiktheid heeft verweerder appellant terecht niet in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.
6.2.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het Uwv de beperkingen, die ook op
16 januari 2017 golden, juist heeft vastgesteld. Daarvan uitgaande wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit 2 ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant en leiden tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 39,79%. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze geschiktheid afdoende is gemotiveerd. Verwezen wordt naar de resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van strijd met het verbod van reformatio in peius wordt onderschreven. In zijn uitspraak van 14 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3923, heeft de Raad onder meer overwogen dat genoemd beginsel zich niet verzet tegen een intrekking of verlaging van de uitkering per een toekomende datum, omdat het Uwv ook los van een ingediend bezwaar bevoegd is de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de verzekerde per een toekomstige datum in te trekken of te verlagen op de grond dat hij niet (langer) of minder arbeidsongeschikt is. Dat is hier aan de orde. In dit geval is het verzoek om een
IVA-uitkering geweigerd. De in die procedure bekend geworden gegevens hebben de aanleiding gevormd voor een volledige herbeoordeling, leidend tot een primair besluit en vervolgens tot bestreden besluit 2, waarbij de uitkering van appellant met inachtneming van een termijn van 24 kalendermaanden zal worden gewijzigd.
6.4.
Gelet op wat in 6.1 tot en met 6.3 is overwogen, heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraken terecht geoordeeld dat de beroepen van appellant tegen bestreden besluit 1 en 2 ongegrond moeten worden verklaard. De hoger beroepen slagen niet en de aangevallen uitspraken zullen worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en
T. Dompeling als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J. Smolder
md