Uitspraak
18.3902 WLZ
CAK
OVERWEGINGEN
zak- en kleedgeldniveau.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het CAK. Appellante, geboren in 1935, verblijft sinds 26 juli 2017 in een zorginstelling en is maandelijks een eigen bijdrage verschuldigd op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het CAK had de eigen bijdrage vastgesteld op € 160,60 per maand en had een verzoek om vrijstelling van deze bijdrage afgewezen. Appellante stelde dat deze eigen bijdrage haar besteedbaar inkomen onder het zak- en kleedgeldniveau brengt, wat in strijd zou zijn met de bedoeling van de wetgever.
De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen het besluit van het CAK ongegrond verklaard, maar appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de strikte toepassing van de wet in dit geval niet in overeenstemming is met het ongeschreven recht. De Raad concludeerde dat appellante recht heeft op kwijtschelding van dat deel van de eigen bijdrage dat haar inkomen onder het zak- en kleedgeldniveau brengt. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en droeg het CAK op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het een deel van de eigen bijdrage moet kwijtschelden zodat appellante een besteedbaar inkomen heeft dat ten minste gelijk is aan het zak- en kleedgeldniveau.
Daarnaast werd CAK veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.048,- bedragen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het CAK om rekening te houden met de individuele omstandigheden van verzekerden en de impact van de eigen bijdrage op hun financiële situatie.