ECLI:NL:CRVB:2019:2677
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herhaald verzoek om herziening van WAO-besluit zonder nieuw gebleken feiten
In deze zaak heeft appellant, die in 1994 uitviel vanwege longklachten en naar Marokko verhuisde, herhaaldelijk verzocht om herziening van een eerder besluit van het Uwv dat hem geen uitkering op grond van de WAO toekende. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 24 maart 2000, was gebaseerd op de constatering dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Ondanks meerdere verzoeken om herziening, heeft het Uwv telkens aangegeven dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het besluit te herzien. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 26 juni 2019 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar beoordeling vastgesteld dat appellant in zijn verzoek van 16 mei 2016 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad benadrukte dat de enkele stelling van appellant dat hij ziek was en in Nederland had gewerkt, onvoldoende was om het eerdere besluit te herzien. Bovendien werd opgemerkt dat de Wet Amber, die mogelijk van toepassing zou kunnen zijn, pas in werking trad na de datum van het oorspronkelijke besluit.
De Raad concludeerde dat het Uwv het verzoek van appellant terecht had afgewezen en dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek naar mogelijke WAO-aanspraken. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.