[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2007, 05/4466 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 18 juni 2008
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2008. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst.
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder Uwv tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 24 maart 2000 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van
12 juli 1995 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Bij besluit van 18 augustus 2000 heeft het Uwv dit besluit gehandhaafd. Het daartegen ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard, welke uitspraak door de Raad bij uitspraak van 4 april 2003, nr. 01/3426 is bevestigd.
Bij schrijven van 25 december 2003 heeft appellant aan het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 24 maart 2000. Bij besluit van 28 april 2005 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Aan dit besluit ligt ten gronde dat geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd. In bezwaar heeft appellant aangegeven dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd. Bij besluit van 5 september 2005, hierna: het bestreden besluit, is het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep is door appellant aangevoerd dat hij invalide is en onder medische behandeling staat.
De rechtbank heeft voorop gesteld dat vaststaat dat de aanvraag van appellant was gericht op het verkrijgen van een WAO-uitkering met ingang 12 juli 1995. Ze heeft vervolgens als volgt overwogen:
“Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Volgens het tweede lid kan het bestuursorgaan, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, indien geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden worden vermeld.
Hetgeen eiser ter ondersteuning van zijn aanvraag heeft aangevoerd, betreft geen nieuw feit of veranderde omstandigheid. Eiser stelt dat hij medische klachten heeft en verzoekt hem aan een medisch onderzoek te onderwerpen, maar voert geen nieuwe medische gegevens aan om zijn standpunt te onderbouwen. Gezien het vorenstaande was verweerder bevoegd eisers aanvraag met toepassing van artikel 4:6 van de Awb af te wijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen afwijzen, dan wel anderszins heeft gehandelt in strijd met een rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Het bestreden besluit houdt in rechte stand.
Het beroep is ongegrond verklaard. ”
In hoger beroep heeft appellant zijn in de eerdere fasen van het geschil naar voren gebrachte gronden in essentie herhaald.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Hetgeen door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel. Het hoger beroep slaagt derhalve niet.
De Raad ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2008.
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
Par conséquent, décidée par H.J. Simon en présence de M. Pijper en qualité de greffier, ainsi que pro-noncée en public, le 18 juin 2008.