ECLI:NL:CRVB:2019:2408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
18/5498 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om bevordering tot senior juridisch adviseur en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om bevordering naar de functie van senior juridisch adviseur werd afgewezen. Appellant, werkzaam bij de gemeente Amsterdam sinds 2003, had verzocht om bevordering naar schaal 11, maar het college van burgemeester en wethouders heeft dit verzoek afgewezen. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 18 juli 2019 uitspraak gedaan. De Raad concludeert dat er geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging is gedaan door het college dat appellant zou worden bevorderd. De e-mail van 8 september 2010 en andere gedingstukken bieden geen bewijs voor een dergelijke toezegging. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter, met L.R. Daman als griffier.

Uitspraak

18.5498 AW

Datum uitspraak: 18 juli 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 september 2018, 17/6269 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. ten Berge en mr. V.M. van Aken.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 2003 werkzaam bij de gemeente [gemeente] , laatstelijk in de functie van [functie] bij het [bureau] , schaal 10A.
1.2.
Bij besluit van 23 maart 2017 heeft het college het verzoek van appellant om bevorderd te worden naar de functie senior juridisch adviseur, schaal 11, afgewezen. Daartoe is overwogen dat uit het personeelsdossier van appellant en de door hem overgelegde e-mails, waaronder de e-mails van 8 september 2010 en 6 december 2016, niet is gebleken dat er toezeggingen zijn gedaan over een bevordering naar de functie van senior juridisch adviseur. Ook het functioneren van appellant geeft geen aanleiding om hem te bevorderen.
1.3.
Bij besluit van 13 september 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 23 maart 2017 ongegrond verklaard. Blijkens het door het college overgenomen advies van de bezwaarschriftencommissie van 12 september 2017 is appellant er niet in geslaagd te bewijzen dat het tot beslissen bevoegde orgaan van de gemeente aan hem een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan dat hij zou worden bevorderd naar de functie van senior juridisch adviseur.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1067) in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Hierbij geldt dat de bewijslast dat van een dergelijke toezegging sprake is, rust op degene die de toezegging heeft gesteld.
3.2.
Het geding spitst zich toe op de vraag of er toezeggingen zijn gedaan door het college, die bij appellant gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt dat hij bevorderd zou worden naar de functie van senior juridisch adviseur. Appellant stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat uit de gedingstukken, onder meer de e-mail van 8 september 2010, blijkt dat hem door zijn toenmalige leidinggevende is toegezegd dat zijn functie zou worden gewijzigd in senior juridisch adviseur, schaal 11. Dit betoog slaagt niet. De Raad leest in de e-mail van 8 september 2010, noch in de overige gedingstukken, een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging dat appellant bevorderd zou worden naar de functie van senior juridisch adviseur. Wel komt uit de stukken naar voren dat een eventuele bevordering zou worden onderzocht, maar van een toezegging om appellant te bevorderen is geen sprake. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.
3.3.
Uit 3.1 en 3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een toewijzing van het verzoek om schadevergoeding is daarom geen grond.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter, in tegenwoordigheid van
L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.R. Daman
md