ECLI:NL:RBAMS:2018:9799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
AMS 17/6269
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezeggingen tot bevordering en het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, aangeduid als [naam eiser], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het college waarin werd gesteld dat er geen toezeggingen waren gedaan voor een bevordering naar een hogere functie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds 2003 in dienst is bij de gemeente en dat zijn functie in de loop der jaren is gewijzigd. De eiser stelde dat er toezeggingen waren gedaan voor een bevordering naar een senior-functie, maar het college ontkende dit.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige toezegging van het college die de eiser de gerechtvaardigde verwachting had kunnen geven dat hij bevorderd zou worden. De rechtbank concludeerde dat de documenten waar de eiser naar verwees, niet voldoende bewijs boden voor de gestelde toezeggingen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de eiser op basis van de toezeggingen een gerechtvaardigd vertrouwen had kunnen ontlenen aan een toekomstige bevordering.

De rechtbank benadrukte dat de beslissing van het college om het bezwaar van de eiser ongegrond te verklaren, in rechte stand kon houden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Amsterdam, eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. S.J. Hauser)
.
Partijen worden hierna aangeduid als [naam eiser] respectievelijk het college.

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2017 (het primaire besluit) heeft het college [naam eiser] laten weten dat niet is gebleken van toezeggingen hem in een hogere functie te plaatsen en dat ook zijn functioneren daar geen aanleiding toe geeft.
Bij besluit van 13 september 2017 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [naam eiser] tegen het primaire besluit – conform het advies van de bezwaaradviescommissie – ongegrond verklaard.
[naam eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2018. [naam eiser] was hier aanwezig. Het college was vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde, V. van Aken en E.G.J.M. Bröls.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. [naam eiser] heeft sinds 2003 een vaste aanstelling bij de gemeente Amsterdam. In de loop der jaren is zijn functie gewijzigd, onder andere als gevolg van een reorganisatie. Tegen eerdere plaatsingsbesluiten heeft [naam eiser] geen bezwaar gemaakt. Hoewel zijn latere functie is gewaardeerd in schaal 10 heeft [naam eiser] de schaal die hij voor de wijzigingen had, schaal 10A, behouden. Sinds 1 januari 2015 is [naam eiser] geplaatst bij [het Bureau] binnen het [cluster] in de (generieke) functie van [naam functie] Ook tegen dit plaatsingsbesluit heeft [naam eiser] geen bezwaar gemaakt. Op dit moment werkt [naam eiser] bij de [afdeling] .
Het geschil
2. [naam eiser] wil graag bevorderd worden naar een senior-functie met bijbehorende hogere salarisschaal. Hij is van mening dat daartoe ook toezeggingen zijn gedaan. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat van dergelijke toezeggingen geen sprake is.
Beoordeling van het beroep
3. Het standpunt van [naam eiser] over de gestelde toezeggingen komt neer op een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens vaste rechtspraak [1] is voor een geslaagd beroep hierop nodig dat in ieder geval sprake is van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige, ongeclausuleerde toezegging van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan.
4. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft [naam eiser] in beroep en ter zitting gewezen op diverse documenten. Dat sprake is van een toezegging zou vooral blijken uit een beoordelingsformulier en een e-mailbericht van zijn voormalig leidinggevende [de persoon 1] .
5. Het beoordelingsformulier waar [naam eiser] naar heeft verwezen is het Plannings-, Voortgangs- en Beoordelingsformulier (PVB) betreffende verschillende gesprekken van 30 juli 2015 en 31 maart 2016. Hierin wordt melding gemaakt van de volgende afspraak:
“5 jaar geleden is aan [naam eiser] een toezegging gedaan dat zijn functie zou worden opgewaardeerd naar senior. Zijn laatste leidinggevende, [de persoon 2] , zou dit met P&O bespreken. Afspraak om nu met P&O naar de gemaakte afspraken in het verleden te kijken en om te beoordelen of dat voldoende gronden biedt voor een bevordering naar senior.”
6. Het e-mailbericht waar [naam eiser] op doelt, is een bericht van Talent Connection (het bedrijf van [de persoon 1] ) van 8 september 2010 gericht aan [de persoon 1] en [naam eiser] , met als onderwerpsvermelding “fg [naam eiser] verslag”. Hierin staat onder meer vermeld:
“Het functieniveau, de kwaliteit van zijn werk en de verantwoordelijkheid en zelfstandigheid van de wijze waarop MW de functie uitoefent afgezet tegen de functie-indeling, roept bij LG een beeld op van disbalans. In eerdere FG is hier reeds over gesproken en is afgesproken dat de inschaling van de functie van juristen onderzocht zou worden irm andere stadsdelen en andere afdelingen. Bijvoorbeeld bij EZ is er sprake van meerdere seniorfuncties terwijl bij JZ er maar sprake is van 1 senior functie.”Onder het kopje ‘afspraken’ staat over de inschaling vermeld:
“LG zal bij PZ navragen of dit reeds uitgezet is en wat daarvan de uitkomst is. LG zal dit terugkoppelen met MW”.
7. Ter zitting heeft [naam eiser] naar voren gebracht dat uit de stukken blijkt dat zijn voormalig leidinggevende [de persoon 1] van mening was dat hij op seniorniveau functioneert, dat hij meer leidinggevende taken kon verrichten en dat bevordering naar een senior-functie zou worden besproken met PZ.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter onvoldoende om [naam eiser] te volgen in zijn standpunt dat hem uitdrukkelijk is toegezegd bevorderd te worden naar een senior-functie met bijbehorend salaris. In het PVB-formulier wordt weliswaar gesproken over een toezegging die gedaan zou zijn, maar hieruit blijkt niet dat het gaat om een toezegging waaraan [naam eiser] het vertrouwen kon ontlenen dat hij daadwerkelijk bevorderd zou worden naar een functie op seniorniveau. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk of de toezegging afkomstig is van een daartoe bevoegd orgaan of bevoegde persoon. Ook is geen sprake van een toezegging die ongeclausuleerd en ondubbelzinnig is. Uit het formulier blijkt dan ook niet meer dan dat een eventuele bevordering zou worden bekeken, wat door het college ook overigens is gedaan. Ook het e-mailbericht biedt geen grond voor het bestaan van die toezegging. Hieruit blijkt eveneens dat er nog onderzoek naar de mogelijkheid van het verrichten van een senior-functie moest plaatsvinden. Van een daadwerkelijk toegezegde hogere inschaling blijkt dus niet.
9. Het voorgaande betekent dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een zodanige toezegging dat die bij [naam eiser] de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat hij een senior-functie, met inschaling in schaal 11, zou gaan vervullen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
10. Wat [naam eiser] verder heeft aangevoerd kan aan dit oordeel niet afdoen. Dat sprake zou zijn van onzorgvuldig handelen door het college – nu volgens [naam eiser] nooit een afspraak met P&O is ingepland als gevolg van onduidelijkheden over wie zijn leidinggevende was in 2014 – maakt niet dat [naam eiser] aanspraak kan maken op een functie met een hogere inschaling. Ook de ter zitting toegelichte gronden die zijn gericht op de harmonisatie van juridische functies en doorontwikkeling leiden niet tot die conclusie.
Conclusie
11. Het college heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van rechtens te honoreren toezeggingen aan [naam eiser] dat hij in een functie met hogere schaal zou worden aangesteld. Het bestreden besluit kan in rechte stand houden.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Lammertink, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1977.