4.3.Wat betreft de arbeidskundige kant van de zaak wordt het volgende overwogen. Appellant is enkel nog geschikt geacht voor de functie van productiemedewerker (SBC-code 111180). De andere in 1.2 genoemde functies zijn reeds ongeschikt bevonden door het Uwv. De Raad is er niet van overtuigd geraakt dat de functie van productiemedewerker binnen de belastbaarheid van appellant valt. In de FML’en van 1 april 2016 en 5 december 2016 is appellant (onder meer) beperkt geacht voor aspect 5.1, (zitten). Appellant kan ongeveer een half uur achtereen zitten. Daarbij is toegelicht “incidenteel tot een uur”. In de functie van productiemedewerker (SBC-code 111180) komt zitten dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 8 uren voor. Tijdens 4 werkuren eenmaal ongeveer 60 minuten achtereen en tijdens
4 werkuren tweemaal ongeveer 30 minuten achtereen. Dit betekent dat tijdens een werkdag van ongeveer acht uren de helft van de tijd een uur achtereen wordt gezeten, en de andere helft van de tijd twee keer 30 minuten achtereen wordt gezeten. In haar rapport van 12 april 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deze belasting toelaatbaar geacht, omdat het mogelijk is om tussendoor te vertreden waardoor men niet 60 minuten achtereen hoeft te zitten. De door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven motivering met betrekking tot dit aspect acht de Raad niet in overeenstemming met de in de FML’en van 1 april 2016 en 5 december 2016 vastgestelde belastbaarheid. De belasting is op een ontoelaatbare wijze gerelativeerd. Voorts is appellant beperkt geacht op aspect 5.6 (gebogen en/of getordeerd actief zijn) tot minder dan vijf minuten, met als toelichting ongeveer 5 keer per uur ongeveer 1 minuut. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 12 augustus 2016 nader toegelicht dat in de functie 5 keer per uur 3 minuten achtereen voorkomt, maar dat ook dit binnen de belastbaarheid van appellant valt omdat in de functie gebogen en getordeerd actief zijn vanuit een zittende houding wordt verricht en niet vanuit een staande houding. In dit verband wordt opgemerkt dat de functie door de arbeidsdeskundigen in de rapporten van 18 mei 2015 en 11 januari 2016 juist op dit aspect ongeschikt is geacht voor appellant. Het vorenstaande leidt ertoe dat de functie productiemedewerker op de data in geding niet geschikt is voor appellant. Gevolg hiervan is dat appellant op 18 januari 2016 en op
23 augustus 2016 geheel ongeschikt is voor zijn maatgevende arbeid, zijnde (een van) de in 1.2 genoemde functies.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat de hoger beroepen slagen. De aangevallen uitspraken 1 en 2 moeten worden vernietigd, evenals de bestreden besluiten
1. en 2. De Raad zal zelf in de zaken voorzien door herroeping van de besluiten van
12 januari 2016 en 5 december 2016 en door te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten. Gevolg hiervan is dat het recht op een ZW-uitkering na 18 januari 2016 is doorgelopen tot aan het einde van de wachttijd van 104 weken. Bij ongewijzigde omstandigheden is er dus aanleiding tot het starten van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen per einde wachttijd.
6. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 2.048,- voor de kosten in bezwaarprocedures, en € 4.096,- voor verleende rechtsbijstand in de beroepen en hoger beroepen, in totaal € 6.144,-.