ECLI:NL:CRVB:2019:22
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en kasstortingen
Op 8 januari 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant ontving sinds 11 juli 2006 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had daarnaast een persoonsgebonden budget. In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening zijn elf kasstortingen op de bankrekening van appellant geconstateerd, die hij niet had gemeld. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft daarop besloten de bijstand van appellant te herzien en terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de kasstortingen geen inkomsten zijn, omdat het om eigen geld zou gaan. Hij heeft echter geen objectieve en verifieerbare gegevens over de herkomst van de kasstortingen kunnen overleggen. De Raad heeft vastgesteld dat de kasstortingen, gezien hun terugkerend karakter, als inkomen moeten worden aangemerkt volgens de wetgeving. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kasstortingen voortkomen uit eerder opgenomen bedragen.
De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 8 januari 2019.