ECLI:NL:CRVB:2019:2191
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerplaats op basis van onjuiste veronderstellingen over parkeermogelijkheden
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1960, een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerplaats naast haar woning. De aanvraag werd in eerste instantie goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, maar later afgewezen na bezwaren van omwonenden. Het college stelde dat appellante over voldoende parkeermogelijkheden beschikte, waaronder een eigen oprit en twee privéparkeerplaatsen. Appellante betwistte dit, stellende dat zij door haar fysieke beperkingen niet in staat was om op de hellende oprit in en uit de auto te stappen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college ten onrechte aannam dat appellante over geschikte parkeerplaatsen beschikte. De deskundige, neuroloog A.H.C. Geerlings, had vastgesteld dat appellante niet in staat was om op de hellende oprit te parkeren. De Raad oordeelde dat de bewoners van de nabijgelegen woningen terecht als belanghebbenden waren aangemerkt, maar dat de afwijzing van de aanvraag door het college niet gerechtvaardigd was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van appellante gegrond, waardoor zij recht heeft op de gehandicaptenparkeerplaats zoals oorspronkelijk aangevraagd.
De Raad heeft het college ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.304,- bedragen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 juni 2019.