In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, geboren in 1951, had een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerplaats aan de voorzijde van zijn woning in [woonplaats]. Het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland had deze aanvraag aanvankelijk ingewilligd, maar later herroepen op basis van bezwaren van omwonenden en het feit dat appellant beschikte over een dubbele garage zonder binnenmuur op eigen terrein. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat de beschikbare ruimte in de rechter garage onvoldoende is om met een loopstok of krukken tussen het kozijn en de auto door te lopen. Dit betekent dat er geen sprake is van een geschikte eigen parkeerplaats in de vorm van een garage. De Raad oordeelde dat het criterium om geen gehandicaptenparkeerplaats toe te kennen indien een geschikte eigen parkeerplaats aanwezig is, niet onredelijk is. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het college, en droeg het college op om een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren tegen het besluit van 10 oktober 2014. Tevens werd bepaald dat beroep tegen dit nieuwe besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke bruikbaarheid van parkeerplaatsen voor gehandicapten en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de aanvrager.