ECLI:NL:CRVB:2019:2172
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- P.W. van Straalen
- W.F. Claessens
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand en de onschuldpresumptie in bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die van 1 februari 2010 tot en met 3 juli 2014 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstandsuitkering ingetrokken gekregen door het algemeen bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Laborijn. Dit besluit was gebaseerd op het niet melden van op geld waardeerbare activiteiten en de daaruit verkregen inkomsten, die voortkwamen uit onder andere de verhuur van kamers en prostitutie. De appellant had zich in hoger beroep gekeerd tegen de intrekking van zijn bijstand, waarbij hij onder andere een beroep deed op de onschuldpresumptie, omdat hij in een strafzaak was vrijgesproken van bedrieglijke bankbreuk.
De Raad overwoog dat de besluitvorming van het algemeen bestuur niet uitsluitend was gebaseerd op het strafdossier, maar op een zelfstandig bestuursrechtelijk onderzoek door de sociale recherche. De Raad concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de conclusie dat de appellant in de periode in geding inkomsten had verworven, ondanks zijn betwisting hiervan. De Raad bevestigde dat de onschuldpresumptie niet in de weg stond aan de intrekking van de bijstand, omdat de vrijspraak in de strafzaak niet betekende dat de appellant geen inkomsten had verworven. De Raad oordeelde dat het algemeen bestuur het besluit tot intrekking van de bijstand kon handhaven zonder dat er twijfel bestond over de gronden van de vrijspraak in de strafzaak. Uiteindelijk werd het hoger beroep van de appellant ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.