ECLI:NL:CRVB:2019:2167
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van ingezetenschap en recht op kinderbijslag onder de Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan een appellant die in 1988 naar Nederland kwam en in 1999 naar Pakistan vertrok. De appellant, die de Nederlandse nationaliteit heeft, keerde in oktober 2014 terug naar Nederland met de intentie zich definitief te vestigen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) weigerde echter de aanvraag voor kinderbijslag, omdat de appellant niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt op de peildata vóór 1 januari 2016. De Raad oordeelde dat de duurzame band van persoonlijke aard met Nederland pas per 11 oktober 2015 hersteld was, en dat de intentie om zich te vestigen niet voldoende was onderbouwd door objectieve factoren. De rechtbank had eerder de beslissing van de Svb bevestigd, en de Raad kwam tot de conclusie dat de Svb de aanvraag voor het eerste kwartaal van 2015 terecht had afgewezen. De appellant had geen eigen woning, woonde bij zijn broer en had geen bewijs van woningzoekend zijn. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en stelde dat er geen ruimte was voor een proefperiode voorafgaand aan de vaststelling van ingezetenschap.