ECLI:NL:CRVB:2019:2100

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
17/5928 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsverlening wegens niet-naleving inlichtingenverplichting bij kattenfokkerij

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstandsverlening aan appellanten, die sinds 20 september 2010 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet (PW). De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vraag of appellanten, die zich bezighouden met het fokken van raskatten, hun inkomsten uit deze activiteiten hebben gemeld. Het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf heeft de bijstand van appellanten opgeschort en later ingetrokken, omdat zij geen verifieerbare boekhouding hebben ingeleverd van hun werkzaamheden als kattenfokker. Appellanten hebben aangevoerd dat het fokken van katten een hobby is en dat zij geen inkomsten hebben genoten. De Raad oordeelt dat het fokken van raskatten met het kennelijke doel om kittens te verkopen, op geld waardeerbare werkzaamheden zijn. De Raad concludeert dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van hun activiteiten en inkomsten. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaart de hoger beroepen ongegrond.

Uitspraak

17 5928 PW, 17/7963 PW, 18/195 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 11 juni 2019
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van
21 juli 2017, 16/1875 (aangevallen uitspraak 1), 31 oktober 2017, 16/2938 en 16/3160 (aangevallen uitspraak 2), en 29 november 2017, 17/2043 (aangevallen uitspraak 3)
Partijen:
[Appellante] (appellante) en [Appellant] (appellant), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1.
Appellanten hebben hoger beroepen ingesteld tegen aangevallen uitspraak 2 en 3.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2019. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.L. Heijs.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 20 september 2010 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
In het kader van de daartoe strekkende aanvraag hebben medewerkers van de gemeente Ooststellingwerf (medewerkers) op 13 oktober 2010 een huisbezoek afgelegd aan de toenmalige woning van appellanten. De bevindingen van het huisbezoek zijn neergelegd in een rapportage van 20 oktober 2010. In deze rapportage is onder meer het volgende vermeld. In de woning van appellanten lopen ongeveer tien katten rond, waaronder zes katten van het ras [ras 1] . Uit de bankafschriften is de naam [naam X] naar voren gekomen. Appellant heeft verklaard dat geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden, dat de katten een virus onder de leden hebben, waardoor er het afgelopen jaar geen kittens zijn geboren, dat het afgelopen jaar geen kittens zijn verkocht en dat hij in het verleden wel eens een kitten heeft verkocht. De medewerkers hebben appellant uitgelegd dat wanneer hij een kitten verkoopt, hij dit op moet geven als inkomen. Uit informatie op Google blijkt dat de prijs voor een [ras 1] kitten ongeveer € 150,- per kitten bedraagt.
1.3.
Op 8 juli 2014 hebben de medewerkers een heronderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van appellanten. Uit het onderzoek is gebleken dat appellante op 15 september 2014 een advertentie heeft geplaatst op www.kittentekoop.nl, waarin een kitten te koop wordt aangeboden van het ras [ras 1] , genaamd [A] . In deze advertentie zijn gegevens over de stamboom opgenomen en is voorts vermeld: “Onze kittens worden met veel zorg en liefde grootgebracht, met andere katten en andere gezinsleden. Ze hebben een stamboom, en Europees dierenpaspoortje. Als ze verhuizen zijn ze 1 maal geënt, en meerdere malen ontwormd.” Onder het kopje ‘contact’ is vermeld dat de naam van de [naam X] ’ is en is als contactpersoon appellante vermeld. In het van dit onderzoek opgemaakte rapport is vermeld dat deze kitten op 3 november 2014 nog niet was verkocht en dat daarom wordt aangenomen dat er nu geen inkomsten zijn. Het college heeft appellanten vervolgens bij besluit van 18 november 2014, onder verwijzing naar de resultaten van het heronderzoek, meegedeeld dat de bijstand ongewijzigd wordt voortgezet.
1.4.
In juli 2015 hebben de medewerkers opnieuw een heronderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van appellanten.
1.4.1.
In dat kader hebben de medewerkers eerst een digitaal onderzoek verricht. Daaruit is naar voren gekomen dat appellante een eigen website heeft met de naam [naam website] Op de op 24 juni 2015 gemaakte uitdraai van de homepagina van deze website staat onder meer het volgende:
“Hallo, mijn naam is [naam D] [...] In 1985 ben ik begonnen met het houden van katten. Ik ben een kleine hobby fokker en in mijn [naam X] zitten momenteel zes [ras 1] poezen en een kater. Uit deze katten hoop ik af en toe een leuk nestje te krijgen. [...] Indien u belangstelling heeft voor een van mijn lieve en aanhankelijke kittens ben ik gaarne bereid u nadere informatie te geven.”
Uit de overige op 24 juni 2015 gemaakte uitdraaien van de website blijkt voorts het volgende. De kittens worden verkocht met contract, stamboom en eigendomsbewijs. Op de website is een groot aantal foto’s geplaatst van kittens en van nestjes met kittens. Daarnaast is gebleken dat appellante op 21 juni 2015 op www.kittentekoop.nl een advertentie heeft geplaatst waarin zij een [ras 2] kitten te koop aanbiedt voor € 550,-.
1.4.2.
Het college heeft appellanten bij brief van 13 juli 2015 uitgenodigd voor een gesprek op 21 juli 2015 over hun werkzaamheden en inkomsten. In deze brief is tevens vermeld dat appellanten gegevens mee moeten nemen naar het gesprek, waaronder een complete en verifieerbare boekhouding van hun werkzaamheden als kattenfokker. Appellanten zijn op 21 juli 2015 verschenen. Appellant heeft tijdens het gesprek verklaard dat het een hobbymatige aangelegenheid betreft, dat hij daarom niet verplicht is een boekhouding bij te houden en dat er geen inkomsten zijn geweest. Appellante heeft tijdens dat gesprek bevestigd dat de website [naam website] en de advertenties van haar zijn en dat de in de advertentie van 21 juni 2015 genoemde [ras 2] kitten door haar te koop is aangeboden. Voorts hebben appellanten onder meer nog het volgende verklaard. Zij hebben geen boekhouding bijgehouden. Er zijn geen inkomsten geweest. Het is een hobby en het is hen alleen te doen om het ras te verbeteren. Hier zit geen commerciële gedachte achter. De kitten [A] van de op 15 september 2014 geplaatste advertentie is verkocht voor € 350,-. Appellant wil niet speculeren over wanneer deze kitten is verkocht. Uit datzelfde nestje zijn niet meer kittens verkocht, omdat de andere kittens uit dat nestje zijn doodgegaan. Het nestje van de [ras 2] , die in juni 2015 te koop is aangeboden, bevatte twee kittens. De andere kitten is niet verkocht, maar weggegeven.
1.4.3.
Naar aanleiding van wat appellanten tijdens het gesprek op 21 juli 2015 hebben verklaard, heeft het college appellanten bij brief van 22 juli 2015 uitgenodigd voor een gesprek op 25 augustus 2015, wederom met het verzoek een complete en verifieerbare boekhouding van hun werkzaamheden als kattenfokker mee te nemen.
1.4.4.
Appellanten hebben in reactie op deze uitnodiging het college bij brief van
19 augustus 2015 te kennen gegeven dat zij geen werkzaamheden als kattenfokker verrichten, dat geen sprake is van inkomsten en dat het fokken van katten een hobby is van appellante. Voorts hebben appellanten erop gewezen dat zij, in verband met de werkloosheid van appellant en de hieruit voortvloeiende financiële ellende, ter bescherming van de hobby en de katten in mei 2010 het juridisch en economisch eigendom van de katten hebben overdragen aan hun dochter A. Tijdens het gesprek op 25 augustus 2015 hebben appellanten, kort weergegeven, verklaard dat het gaat om een hobby en dat zij geen boekhouding hebben en die dus ook niet kunnen leveren.
1.4.5.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van
17 september 2015. Hierin wordt onder meer geconcludeerd dat, gezien de hoeveelheid nestjes en kittens die op de website zijn vermeld, het aannemelijk is dat meer kittens zijn verkocht dan appellanten doen voorkomen en dat het aan appellanten is om daarover duidelijkheid te verschaffen. De bijstand moet worden ingetrokken en teruggevorderd over de periode vanaf 1 juli 2014, omdat de inkomsten vanaf dat moment onduidelijk zijn.
1.5.
Bij besluit van 26 augustus 2015 (opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand van appellanten met ingang van 25 augustus 2015 opgeschort op de grond dat appellanten geen complete en verifieerbare boekhouding hebben ingeleverd van hun werkzaamheden als kattenfokker. Hierbij heeft het college vermeld dat appellanten wel de activiteiten als kattenfokker mogen uitoefenen, maar dat voor het college helder moet zijn of sprake is van inkomsten en dat onder inkomsten worden verstaan: het geldbedrag dat appellanten hebben ontvangen door kittens te verkopen, ongeacht welke kosten daaraan zijn verbonden. Het college heeft appellanten in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door voor 9 september 2015 een complete en verifieerbare boekhouding van hun activiteiten als kattenfokker van 1 juli 2014 tot heden te verstrekken. Hierbij heeft het college gewezen op het volgende. Het is niet noodzakelijk een boekhouding te voeren zoals bij een onderneming gebruikelijk is. Wel zijn appellanten verplicht om alle gegevens aan te leveren waaruit kan worden vastgesteld welke inkomsten uit de verkoop van kittens worden verkregen minus de eventuele kosten. Ter ondersteuning voor het opmaken van de boekhouding zouden appellanten onder andere gegevens moeten aanleveren van de contractgegevens van de verkopen van kittens vanaf 1 juli 2014, een overzicht opvragen van de stamboomaanvragen die appellanten hebben gedaan bij de stamboekvereniging vanaf 1 juli 2014 en een overzicht van de rekeningen van hun dierenarts en eventuele andere kosten die zij hebben gemaakt vanaf die datum. Appellanten hebben niet op het opschortingsbesluit gereageerd en evenmin bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
1.6.
Bij besluit van 23 september 2015 (besluit 1) heeft het college de bijstand van appellanten met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van
25 augustus 2015 beëindigd (lees: ingetrokken). Voorts zijn de onderzoeksresultaten voor het college aanleiding geweest om bij besluit van eveneens 23 september 2015 (besluit 2) de bijstand over de periode van 1 juli 2014 tot en met 24 augustus 2015 te herzien (lees: in te trekken) en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 19.599,76 van appellanten terug te voren.
1.7.
Hangende het bezwaar tegen besluiten 1 en 2 hebben appellanten een overzicht ingebracht waarin het volgende is opgenomen:

“KATTEN

De kosten en eventuele baten komen voor rekening van A. Zie Bijlagen.
Katten: [B] , [C] , [D] , [E] (dood), [F] (Verkocht), [G] , [H] , [I] , [J] .
[E] heeft 2 kittens gekregen: [K] en [A] . [K] is verkocht voor € 65,- [...] en [A] is verkocht voor € 350,- [...].
[G] heeft 2 kittens gekregen: [L] en [M] . Beiden zijn dood.
[I] heeft 1 kitten gekregen: [N] . [N] is dood.
[F] is verkocht voor € 175,-. Dit bedrag is contant ontvangen en contant betaald aan A.
[...]”
1.8.1.
Bij besluit van 17 maart 2016 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen besluit 1 ongegrond verklaard. In zoverre heeft het college, kort weergegeven en voor zover van belang, aan bestreden besluit 1 het volgende ten grondslag gelegd. De verzameling feiten en omstandigheden - website, het te koop aanbieden met contracten, stamboom en eigendomsbewijs - wijzen erop dat geen sprake meer is van hobbymatige activiteiten. Appellanten dienen gegevens hierover te verstrekken. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij niet binnen de gestelde hersteltermijn over de gevraagde gegevens konden beschikken.
1.8.2.
Bij bestreden besluit 1 heeft het college voorts het bezwaar tegen besluit 2 gegrond verklaard, in die zin dat de bijstand wordt ingetrokken over de periode van 8 juli 2014 tot en met 24 augustus 2015 (periode in geding) en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 19.251,11 van appellanten teruggevorderd. In zoverre heeft het college aan bestreden besluit 1, kort weergegeven, ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat zij op geld waardeerbare activiteiten als kattenfokker hebben verricht en van de verkoop van kittens geen deugdelijke en verifieerbare boekhouding hebben overgelegd. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
1.9.
Appellanten hebben zich op 2 oktober 2015 gemeld voor het aanvragen van bijstand. Zij hebben de aanvraag op 28 oktober 2015 ingediend, met als gewenste ingangsdatum
25 augustus 2015.
1.10.
Bij besluit van 1 december 2015 (besluit 3) heeft het college appellanten met ingang van 2 oktober 2015 bijstand verleend, de aanvraag afgewezen voor zover deze ziet op de periode van 25 augustus 2015 tot en met 1 oktober 2015 en het vermogen van appellanten voorlopig vastgesteld op € 58.200,- negatief. Bij besluit van 14 juni 2016 (bestreden besluit 2) heeft het college het tegen de ingangsdatum en de vermogensvaststelling gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
1.11.
Op 12 november 2015 hebben appellanten een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de PW ingediend. Bij besluit van
15 december 2015 (besluit 4), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 juni 2016 (bestreden besluit 3), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan bestreden besluit 3 ligt ten grondslag dat niet kan worden vastgesteld of appellanten in de referteperiode een inkomen hadden op bijstandsniveau, omdat er geen informatie is overgelegd dan wel boekhouding over het uitoefenen van een kattenfokkerij.
1.12.
Op 11 november 2016 hebben appellanten opnieuw, ieder voor zich, een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag ingediend. Bij afzonderlijke besluiten van 20 december 2016 (besluiten 5 en 6), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 april 2017 (bestreden besluit 4), heeft het college de aanvragen afgewezen. Aan bestreden besluit 4 ligt ten grondslag dat niet kan worden vastgesteld of appellanten in de referteperiode een inkomen hadden op bijstandsniveau, omdat er geen informatie is overgelegd dan wel boekhouding over het uitoefenen van een kattenfokkerij.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard.
2.3.
Bij aangevallen uitspraak 3 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 4 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroepen hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad heeft het college zich nader op het standpunt gesteld dat aan appellanten met ingang van 25 augustus 2015 bijstand toekomt. Appellanten hebben in reactie hierop het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 2 ingetrokken voor zover bij deze uitspraak het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard.
Intrekking met ingang van 25 augustus 2015 (aangevallen uitspraak 1)
4.2.
Hoewel het college te kennen heeft gegeven alsnog met ingang van 25 augustus 2015 bijstand te verlenen aan appellanten, hebben appellanten nog wel (proces)belang bij de beoordeling van het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 voor zover die uitspraak besluit 1 betreft. Dit (proces)belang is gelegen in vergoeding van de bezwaarkosten waar hun toenmalige gemachtigde in bezwaar om had verzocht. Immers, de beoordeling van de rechtmatigheid van besluit 1 kan dan voor hen feitelijke betekenis hebben, zie bijvoorbeeld de uitspraak 9 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3082).
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag of het college na opschorting bevoegd is tot intrekking van bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene van dat verzuim een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.4.
Vaststaat dat appellanten de door het college bij het opschortingsbesluit gevraagde en omschreven boekhoudkundige gegevens over hun, kort gezegd, fok- en verkoopactiviteiten en daarmee verworven inkomsten vanaf 1 juli 2014 niet binnen de gegeven hersteltermijn hebben verstrekt.
4.5.
Appellanten hebben aangevoerd dat zij, gelet op het hobbymatig karakter van deze activiteiten, niet gehouden zijn dergelijke gegevens te verstrekken. Voor zover zij hiermee hebben willen aanvoeren dat de gevraagde gegevens niet van belang zijn voor de verlening van bijstand, slaagt deze beroepsgrond niet. Vaststaat dat appellanten, althans in ieder geval appellante, in de periode in geding raskatten hebben gefokt en ook een aantal kittens hebben verkocht. Daargelaten of appellanten feitelijk de opbrengst uit de verkoop van kittens hebben ontvangen, is het fokken van raskatten met het kennelijke doel - een aantal van - de gefokte katten te verkopen een activiteit waarvoor in het maatschappelijk verkeer normaliter een beloning wordt ontvangen of kan worden bedongen. Dat appellanten het fokken van katten beschouwen als een hobby en het ras willen verbeteren, zoals zij hebben verklaard tijdens het gesprek op 21 juli 2015, doet er op zichzelf niet aan af dat die activiteit op geld waardeerbaar is. Vergelijk de uitspraak van 21 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1111. Daarbij wordt aangetekend dat volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5334) het onderscheid tussen bedrijfsmatige en hobbymatige activiteiten voor de WWB geen relevant onderscheid is, indien uit die activiteiten inkomsten worden genoten. Gelet hierop zijn gevraagde boekhoudkundige gegevens van belang voor de verlening van bijstand.
4.6.
Appellanten hebben voorts aangevoerd dat zij er alles aan hebben gedaan wat binnen hun mogelijkheden lag om inzage te geven in de feitelijke situatie van het aantal aanwezige en verkochte katten en kittens. Zij verwijzen in dit verband naar de gegevens van het onder 1.6 bedoelde overzicht dat zij in bezwaar hebben overgelegd. Voor zover appellanten hiermee hebben willen aanvoeren dat zij niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs hebben kunnen beschikken over de in het opschortingsbesluit gevraagde gegevens, slaagt deze beroepsgrond niet. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij niet binnen de in het opschortingsbesluit gestelde hersteltermijn over deze gegevens konden beschikken. Nergens blijkt uit welke pogingen appellanten hebben ondernomen om aan de gevraagde gegevens te komen en wat daarvan het resultaat was. Zij hebben ook niet binnen die termijn kenbaar gemaakt dat zij meer tijd nodig hadden. Integendeel, appellanten hebben in het geheel niet gereageerd op het opschortingsbesluit.
Intrekking en terugvordering over de periode in geding (aangevallen uitspraak 1)
4.7.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.8.
Zoals al onder 4.5 is overwogen, staat vast dat appellanten, althans in ieder geval appellante, in de periode in geding raskatten hebben gefokt en ook een aantal kittens hebben verkocht. Deze activiteiten en de met de verkoop van kittens verkregen opbrengsten zijn, zoals eveneens volgt uit 4.5, van belang voor het recht op bijstand van appellanten. Appellanten hebben daarvan geen melding gemaakt bij het college. Hiermee is gegeven dat zij de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden.
4.9.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Appellanten zijn hierin niet geslaagd.
4.10.1.
De bevindingen uit het onderzoek op internet, waarvan in het bijzonder de gegevens op de website [naam website] en de geplaatste advertenties voor kittens, wijzen uit dat appellante zich in de periode in geding heeft beziggehouden met het fokken van raskatten en dat zij in die periode in ieder geval tweemaal een kitten heeft aangeboden, eenmaal zonder vraagprijs en eenmaal met een vraagprijs van € 550,-. Het gegeven dat de kittens werden verkocht met contract, stamboom en eigendomsbewijs geeft blijk van een zekere mate van professionaliteit bij de fok- en verkoopactiviteiten van appellanten. Het grote aantal foto’s van kittens en nestjes dat op de website van appellante is geplaatst, is een indicatie voor de omvang van deze activiteiten. Appellanten hebben wel gesteld dat deze foto’s zijn gemaakt op hun vorige adres, waar zij sinds 2011 niet meer wonen, en dat de website sterk verouderd is, maar hebben deze stellingen verder niet onderbouwd en dus ook niet aannemelijk gemaakt. Hier komt bij dat de uitdraaien van de website dateren van 24 juni 2015 en dat op de website is vermeld dat deze is geüpdatet op 20 november 2014.
4.10.2.
Appellanten hebben geen boekhouding bijgehouden van hun fok- en verkoopactiviteiten en ook niet van de opbrengsten uit de verkoop van kittens. Evenmin hebben zij de in het opschortingsbesluit omschreven gegevens ter ondersteuning van het opmaken van een boekhouding overgelegd. Het onder 1.7 bedoelde overzicht is, zonder concrete en verifieerbare onderbouwing daarvan, ontoereikend om de precieze omvang van de fok- en verkoopactiviteiten en opbrengsten van de verkoop van kittens te kunnen vaststellen. Anders dan appellanten stellen, hebben zij met dit overzicht dan ook niet inzichtelijk gemaakt welke katten/kittens zijn geboren, overleden en verkocht. Hier komt bij dat het aantal katten en kittens dat in het door hen - na de periode in geding - opgestelde overzicht is vermeld zich niet verhoudt met het grote aantal foto’s van kittens en nestjes dat op de website van appellante is geplaatst.
4.10.3.
Appellanten hebben met nadruk gewezen op de bewijsnood waarin zij verkeren en gesteld dat zij over niet meer gegevens konden beschikken. Deze bewijsnood hebben appellanten echter over zichzelf afgeroepen. Het vertrekpunt in deze zaak is immers dat appellanten - in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichting - hebben nagelaten het college tijdig en volledig in te lichten over hun fokactiviteiten en de verkoop van kittens en de opbrengst daarvan. Daarmee is aan het college de mogelijkheid onthouden om zich een actueel beeld te vormen van de feiten en omstandigheden die voor de bijstandsverlening van belang zijn en om, waar nodig, meteen controlerend en bijsturend op te treden.
4.11.
Gelet op 4.9 en 4.10 heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting door appellanten het recht op bijstand over de periode in geding niet kan worden vastgesteld.
Conclusie hoger beroep aangevallen uitspraak 1
4.12.
Uit 4.4 tot en met 4.6 en 4.8 tot en met 4.11 volgt dat het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet slaagt, zodat deze uitspraak moet worden bevestigd.
Individuele inkomenstoeslag (aangevallen uitspraken 2 en 3)
4.13.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de PW kan het college op verzoek, gelet op de omstandigheden van de aanvrager, een individuele inkomenstoeslag verlenen indien de aanvrager langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de PW heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
4.14.
Onder langdurig laag inkomen wordt op grond van artikel 4 van de Verordening individuele inkomenstoeslag verstaan een inkomen niet hoger dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm gedurende de referteperiode. De referteperiode is een aaneengesloten periode van 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag.
4.15.
De aanvragen om individuele inkomenstoeslag dateren van 12 november 2015, onderscheidenlijk 11 november 2016, zodat de referteperiodes lopen van 12 november 2012 tot en met 12 november 2015, onderscheidenlijk 12 november 2013 tot en met
12 november 2016 (referteperiodes).
4.16.
Appellanten hebben als enige beroepsgrond aangevoerd dat het recht op individuele inkomenstoeslag wel kan worden vastgesteld, omdat zij voldoende gegevens hebben verstrekt om hun inkomen in de referteperiodes te kunnen vaststellen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Immers, uit 4.10 en 4.11 volgt dat het recht op bijstand in de periode in geding niet kan worden vastgesteld, omdat appellanten, kort gezegd, geen verifieerbaar inzicht hebben gegeven in hun fok- en verkoopactiviteiten en opbrengsten van de verkoop van kittens. Bijgevolg kan evenmin worden vastgesteld of appellanten in de referteperiodes een inkomen hebben genoten dat niet hoger is dan 100% van de voor hen in die periodes toepasselijke bijstandsnorm.
4.17.
Uit 4.16 volgt dat de hoger beroepen tegen aangevallen uitspraken 2 en 3 niet slagen, zodat aangevallen uitspraak 2, voor zover aangevochten, en aangevallen uitspraak 3 moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt aangevallen uitspraak 1;
- bevestigt aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten;
- bevestigt aangevallen uitspraak 3.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2019.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J. Tuit
lh