Uitspraak
mr. M. Salden verschenen. Het Uwv is niet verschenen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om betrokkene in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering met een verkorte wachttijd. Betrokkene, een ex-werknemer van de Staatssecretaris van Financiën, had op 30 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar deze was op 27 november 2015 afgewezen omdat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv concludeerde dat op de datum in geding, 8 januari 2016, verbetering van de belastbaarheid niet was uitgesloten.
De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv de aanvraag terecht had afgewezen, en dat er voldoende medisch onderzoek was verricht. In hoger beroep heeft de appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J. Populiers, zijn standpunt herhaald dat betrokkene op de datum in geding duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd de aanvraag goed te keuren, omdat er geen onomkeerbare situatie was die een uitzondering op de wachttijd rechtvaardigde. De Raad heeft de conclusies van de verzekeringsartsen onderschreven en geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is vastgesteld dat de aanvraag om een WIA-uitkering met verkorte wachttijd niet kon worden toegewezen, omdat betrokkene niet voldeed aan de voorwaarden zoals gesteld in de Wet WIA.