Uitspraak
16.5215 AAW, 16/6163 AAW
OVERWEGINGEN
het verzoek van betrokkene om veroordeling tot vergoeding van schade
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, geboren in 1952, had een aanvraag ingediend voor een AAW-uitkering, die door het Uwv was afgewezen op basis van het feit dat hij niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De rechtbank had de afwijzing van het Uwv bevestigd, maar de appellant stelde dat hij recht had op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelde dat de appellant niet kon worden aangemerkt als jonggehandicapte, omdat hij niet had aangetoond dat hij vanaf zijn zeventiende jaar ten minste 52 weken onafgebroken niet in staat was om meer dan 75% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. Daarnaast werd het incidenteel hoger beroep van het Uwv gegrond verklaard, waarbij de Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte een te hoog bedrag aan proceskosten had vastgesteld. De Raad stelde het bedrag aan proceskosten vast op € 256,-. Tevens werd de appellant schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij het Uwv werd veroordeeld tot € 400,- en de Staat tot € 600,-. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank voor het overige.