ECLI:NL:CRVB:2019:2022
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Duurzame band van persoonlijke aard met Nederland en ingezetenschap ingevolge de AKW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de vraag of de kinderen van appellant, die in Turkije wonen, nog als ingezetenen van Nederland kunnen worden aangemerkt voor de kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De appellant, die de Nederlandse nationaliteit heeft, ontving kinderbijslag voor zijn vier kinderen, maar de Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft besloten dat de kinderen geen recht meer hebben op deze uitkering omdat zij sinds 6 september 2014 permanent in Turkije verblijven. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de binding van het gezin met Nederland onvoldoende is om de status van ingezetene te behouden, gezien het feit dat zij geen eigen woning in Nederland hebben en minimaal acht maanden per jaar in Turkije verblijven. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er nog steeds een duurzame band met Nederland bestaat, onder andere door inschrijving in de Basisregistratie Personen en het volgen van onderwijs op afstand. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de feiten en omstandigheden wijzen op een definitief vertrek naar Turkije, waardoor de kinderen vanaf het derde kwartaal van 2015 niet langer als ingezetenen van Nederland kunnen worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.