Uitspraak
17.3329 WAO
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had een verzoek ingediend om zijn WAO-uitkering opnieuw toe te kennen, nadat deze eerder was ingetrokken. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit van het Uwv te herzien. De appellant had eerder al een aanvraag ingediend die was afgewezen, en de rechtbank oordeelde dat de medische gegevens die de appellant in bezwaar had ingediend, al in het dossier aanwezig waren en eerder waren beoordeeld. De Raad volgde het oordeel van de rechtbank dat de Uwv op goede gronden had geconcludeerd dat een Amber-beoordeling niet aan de orde was, omdat de vijfjaarstermijn was verstreken.
De uitspraak benadrukt het belang van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden bij herhaalde aanvragen voor een uitkering. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat er nieuwe feiten waren die de afwijzing van zijn aanvraag onredelijk maakten. De Centrale Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees de aanvraag van de appellant af, zonder veroordeling in proceskosten.