4.2.De aangevoerde gronden vormen een herhaling van de gronden die appellante reeds in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak uitvoerig besproken en met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep overtuigend heeft toegelicht dat in het eerstkomende jaar een meer dan geringe kans op herstel bestaat, zodat geen reden is om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat appellante volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht. Appellante heeft in hoger beroep geen gegevens overgelegd die tot een andere conclusie moeten leiden.
Artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA?
4.3.1.Paragraaf 6.1 van de Wet WIA bevat bepalingen over het ontstaan, eindigen en herleven van het recht op een IVA-uitkering (artikelen 47 tot en met 50). Paragraaf 7.1 van de Wet WIA bevat bepalingen over het ontstaan, eindigen en herleven van het recht op een WGA-uitkering (artikelen 54 tot en met 58).
4.3.2.Paragraaf 4.1 van de Wet WIA bevat bepalingen over de verplichtingen van de verzekerde (artikelen 27 tot en met 32).
4.3.3.Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Wet WIA is de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen. In artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA is bepaald dat, ter naleving van de plicht bedoeld in het eerste lid, de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering in elk geval verplicht is zich geneeskundig te laten behandelen of aanwijzingen van een arts op te volgen indien het Uwv of de eigenrisicodrager of het reïntegratiebedrijf in opdracht van het Uwv of de eigenrisicodrager, daartoe opdracht geeft en zijn genezing niet te belemmeren.
4.3.4.De memorie van toelichting bij artikel 29, tweede lid, onder a, van de Wet WIA luidt als volgt (Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 3, blz. 164):
“Het UWV of de eigenrisicodrager, maar ook een door het UWV of door de eigenrisicodrager ingeschakeld reïntegratiebedrijf, kan de gedeeltelijk arbeidsgeschikte die recht heeft op een WGA-uitkering opdragen om een medische behandeling te ondergaan. Een aanwijzing kan bijvoorbeeld inhouden dat de gedeeltelijk arbeidsgeschikte zich onderwerpt aan een door de verzekeringsarts of een behandelend arts noodzakelijk geachte behandeling van medische aard, die redelijkerwijs van verzekerde mag worden gevraagd. (…)”
4.3.5.In artikel 42, eerste en tweede lid, van de Wet WIA is bepaald dat de eigenrisicodrager ten aanzien van de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering de inschakeling in de arbeid bevordert en maatregelen treft gericht op behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid van de verzekerde.
4.3.6.Hoofdstuk 10 van de Wet WIA bevat bepalingen over de handhaving (artikelen 88 tot en met 97a).
4.3.7.Op grond van artikel 88, eerste lid, van de Wet WIA weigert het Uwv een uitkering op grond van deze wet geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk indien, voor zover hier van belang, de verzekerde verplichtingen bedoeld in artikel 29 niet of niet behoorlijk is nagekomen. In het derde lid van artikel 88 van de Wet WIA is bepaald dat het eerste lid van die bepaling niet van toepassing is indien de eigenrisicodrager, op grond van artikel 89, de bevoegdheid heeft de WGA-uitkering te weigeren. Artikel 89 van de Wet WIA geeft de eigenrisicodrager in verband met de uitvoering van artikel 42, voor zover hier van belang, de bevoegdheid tot het treffen van maatregelen als in artikel 88 vermeld bij het niet of niet behoorlijk nakomen van genoemde verplichtingen.
4.3.8.Op grond van artikel 90, eerste lid, van de Wet WIA wordt een maatregel als bedoeld in artikel 88 of 89 afgestemd op de ernst en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. In het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten zijn nadere regels gesteld over de hoogte en duur van onder meer de op grond van artikel 88 van de Wet WIA door het Uwv op te leggen maatregelen.
4.3.9.De memorie van toelichting bij de Wet WIA vermeldt onder paragraaf 6.6.1 en 6.6.2, Sanctiebeleid Uwv resp. sanctiebeleid eigenrisicodrager, onder meer het volgende (Kamerstukken II 2004/05, 30 034, nr. 3, blz. 55 en volgende):
“Het UWV is bevoegd om sancties (maatregelen en bestuurlijke boeten) op te leggen. Dit kunnen sancties zijn in verband met het niet of in onvoldoende mate (bijvoorbeeld het niet tijdig) naleven van verplichtingen in het kader van het recht en de hoogte van de uitkering. (…). Daarnaast kan het gaan om sancties die worden opgelegd op het moment dat de gedeeltelijk arbeidsgeschikte niet of in onvoldoende mate meewerkt aan zijn reïntegratie. Tegen de beslissing tot sanctieoplegging kan de gedeeltelijk arbeidsgeschikte uiteraard bezwaar maken en daarna eventueel beroep instellen.
(...)
Sanctiebeleid eigenrisicodrager
Met betrekking tot het sanctiebeleid voor eigenrisicodragers, zijn de volgende uitgangspunten voor de regering leidend geweest. Ten eerste: degene die zelf verantwoordelijk is voor reïntegratie èn de uitkering moet betalen, moet ook zelf directe invloed kunnen uitoefenen op een eventueel op te leggen sanctie. Ten tweede: niet alleen voor UWV, maar ook voor eigenrisicodragers is het van belang dat de periode tussen constatering en sanctieoplegging zo kort mogelijk is, dus dat er een effectief lik-op-stuk beleid kan worden gevoerd. Naar het oordeel van de regering komen beide uitgangspunten het best tot hun recht door eigenrisicodragers de bevoegdheid te geven zelf sancties op te leggen. Een variant, waarbij het UWV op verzoek van de eigenrisicodrager sancties oplegt, zou de integrale verantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager doorbreken en bovendien een vertraging opleveren bij de sanctieoplegging doordat altijd eerst voorlegging aan het UWV moet plaatsvinden. Door eigenrisicodragers de bevoegdheid tot sanctieoplegging te geven, worden zij (voor wat betreft deze bevoegdheid) aangemerkt als bestuursorgaan. Dat betekent dat de eigenrisicodrager bij sanctieoplegging, evenals het UWV, gehouden is aan eisen die uit de Algemene wet bestuursrecht voortvloeien. Dit betekent bijvoorbeeld dat de eigenrisicodrager de beslissing tot een sanctieoplegging gedegen moet motiveren, gebonden is aan beslistermijnen en dat de betrokkene de mogelijkheid heeft om tegen de beslissing bezwaar te maken. De eigenrisicodrager zal derhalve een bezwaarprocedure moeten inrichten. Tegen de beslissing op bezwaar kan de gedeeltelijk arbeidsgeschikte beroep instellen bij de rechtbank. Voordeel hiervan is dat voor alle gedeeltelijk arbeidsgeschikten, ongeacht of de WGA door het UWV of een eigenrisicodrager wordt uitgevoerd, dezelfde rechtsgang geldt met dezelfde laagdrempelige toegang en dezelfde waarborgen. Naast de eisen die de Awb stelt, zal de eigenrisicodrager de hoogte van de sanctie moeten afstemmen op de ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden. Ook zal hij moeten afzien van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
(…)
De bevoegdheid van de eigenrisicodrager strekt zich niet uit tot de sanctie om de uitkering blijvend, geheel te weigeren (thans 5de categorie, verzekerde mag zijn arbeidsongeschiktheid niet opzettelijk veroorzaken). Deze sanctie kan uitsluitend door het UWV worden opgelegd. Dit houdt in dat het UWV bij de vaststelling van het recht op uitkering ook moet toetsen of de arbeidsongeschiktheid opzettelijk is veroorzaakt.”