ECLI:NL:CRVB:2019:1773
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep studiefinanciering en bewijslevering woonadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de studiefinanciering van betrokkene, die vanaf 1 oktober 2016 studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had de studiefinanciering herzien en teruggevorderd, omdat betrokkene niet meer op het adres stond ingeschreven waar zij volgens de minister woonde. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de minister ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat betrokkene er niet in geslaagd was het vereiste onomstotelijke bewijs te leveren dat zij op het brp-adres woonde. De verklaringen van haar vader en opa, evenals die van de buren, waren niet voldoende gedetailleerd en er ontbrak ander objectief bewijs. De Raad benadrukte dat de bewijslast in eerste instantie op het bestuursorgaan rust, maar dat betrokkene in dit geval niet aan de vereisten voldeed om het wettelijk vermoeden van de minister te weerleggen.
De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van onomstotelijk bewijs in zaken die betrekking hebben op de herziening van studiefinanciering en de rol van de bewijslast in bestuursrechtelijke procedures.