ECLI:NL:CRVB:2019:1710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
17-6361 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot niet-plaatsing in belangstellingsfunctie van ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de korpschef van politie. De appellant was werkzaam als Generalist GGP en had zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor een andere functie binnen de politie. De korpschef had echter besloten om de appellant niet te plaatsen in zijn belangstellingsfunctie, wat de appellant betwistte. De Raad oordeelde dat de korpschef niet voldoende had gemotiveerd waarom de appellant niet geplaatst kon worden, en dat er een schending had plaatsgevonden van het fundamentele beginsel van procesrecht doordat de appellant geen kennis kon nemen van alle processtukken. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de korpschef, en herstelde de situatie door te bepalen dat de appellant met ingang van 1 juli 2016 in de functie van Generalist GGP geplaatst moest worden. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de kosten van de appellant voor verleende rechtsbijstand, die in totaal € 3.584,- bedroegen, en het griffierecht van € 418,-.

Uitspraak

17.6361 AW

Datum uitspraak: 16 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
1 september 2017, 17/2 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft S.A.J.T. Hoogendoorn hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
S.A.J.T. Hoogendoorn heeft zich onttrokken als gemachtigde. Mr. M. Abdelkader heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Ook mr. Abdelkader heeft zich als gemachtigde onttrokken.
Op 20 september 2018 heeft een comparitiezitting plaatsgevonden. Appellant is verschenen met zijn – opvolgend – gemachtigde S.A. Hoogendoorn. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Horst.
De korpschef heeft nadere stukken ingezonden, waaronder de ranking met namen en adressen.
Hij heeft verzocht om met toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat alleen de Raad kennis mag nemen van de ranking. Bij beslissing van 8 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3521, heeft de Raad dit verzoek afgewezen en het bedoelde stuk aan de korpschef geretourneerd.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 31 januari 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door S.A. Hoogendoorn. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N.J. Mathura en mr. F.A.M. Bot.
Na de zitting hebben de korpschef en appellant nadere stukken overgelegd.
Partijen hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om opnieuw te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten en heden uitspraak wordt gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 4 november 2012 werkzaam in het team [naam team 1] in [plaats 1] , district [naam district 1] . Vanuit dit team is hij gedetacheerd in het [naam team 2] in [plaats 2] , district [naam district 1] .
1.2.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de korpschef de oorspronkelijke functie van appellant vastgesteld op de functie van Generalist GGP, gewaardeerd op schaal 7, met plaats van tewerkstelling [adres 1] te [plaats 3] . Hiertegen heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
In het kader van de belangstellingsregistratie heeft appellant voor de plaatsingsprocedure zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie van Generalist GGP, schaal 7, eenheid [naam eenheid] , district [naam district 1] , [naam team 3] , met als plaats van tewerkstelling [adres 2] te [plaats 2] (belangstellingsfunctie).
1.4.
Bij brief van 1 december 2015 heeft de korpschef appellant geïnformeerd over zijn voornemen om hem, in overeenstemming met het advies van de Plaatsingsadviescommissie (PAC), als functievolger te plaatsen in de functie van Generalist GGP, schaal 7, bij de eenheid [naam eenheid] , district [naam district 2] , team [naam team 4] met als plaats van tewerkstelling [adres 3] te [plaats 3] . Plaatsing van appellant in zijn belangstellingsfunctie is niet mogelijk. Appellant heeft zijn bedenkingen tegen dit voornemen geuit.
1.5.
Bij besluit van 10 juni 2016 heeft de korpschef, in overeenstemming met het advies van de PAC op de ingediende bedenkingen, appellant geïnformeerd dat hij wordt aangewezen als functievolger. Hij wordt met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van Generalist GGP, schaal 7, bij de eenheid [naam eenheid] , district [naam district 1] , team [naam team 1] te [plaats 1] . Appellant kan niet geplaatst worden in zijn belangstellingsfunctie. De korpschef verwijst hierbij naar het advies van de PAC waarin is overwogen dat anders dan bij herplaatsingskandidaten er voor functievolgers geen plaatsingsregels gelden op basis waarvan bepaald kan worden wie voor gaat op wie indien er onvoldoende ruimte is om alle medewerkers tegemoet te komen die aan de criteria voldoen bij plaatsing op een belangstellingsfunctie. Om die reden heeft de PAC bepaald dat in die gevallen dat voldaan wordt aan alle – vastgestelde – criteria, maar er onvoldoende formatieruimte is om alle voorkeuren voor dezelfde functie te honoreren, een ranking moet worden aangebracht. Daarbij heeft de PAC als lijn gehanteerd om bij gebreke aan een regel hiervoor, zo veel mogelijk aansluiting te zoeken bij de ranking zoals opgenomen in artikel 55lb, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). De reisafstand van het woonadres van appellant tot de plaats van tewerkstelling van zijn belangstellingsfunctie in [plaats 2] bedraagt 15 km op grond waarvan andere medewerkers voor gingen. De medewerker die op basis van de ranking als laatste geplaatst kon worden heeft een reisafstand van 14 km tot de plaats van tewerkstelling.
1.6.
Bij besluit van 23 november 2016 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 juni 2016 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de bezwaaradviescommissie. Kort samengevat stelt de korpschef dat de bij besluit van 1 december 2015 vastgestelde LFNP-functie als oorspronkelijke functie moet worden aangemerkt en dat er nadien geen formele wijzigingen meer hebben plaatsgevonden. De LFNP-functie van appellant keert terug in het team, zodat appellant functievolger is. Op basis van de ranking kan appellant niet op zijn belangstellingsfunctie worden geplaatst.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de door de korpschef op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb, verzochte beperking van de kennisneming van de ranking gerechtvaardigd geacht.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op stukken waarvan de Raad, anders dan de rechtbank, heeft beslist dat beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd is. Dat betekent dat aan appellant in beroep bij de rechtbank en in bezwaar ten onrechte kennisneming van een deel van de processtukken is onthouden, wat een schending oplevert van een fundamenteel beginsel van procesrecht. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Ook het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
4.2.
De korpschef heeft de ranking niet opnieuw ingezonden. Dit betekent dat de korpschef niet heeft voldaan aan de op grond van artikel 8:42, eerste lid, in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb voor een bestuursorgaan geldende verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zenden. Ingevolge artikel 8:31 in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb kan de Raad daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.
4.3.
De korpschef heeft zijn standpunt dat appellant op basis van de uitkomst van de ranking, waarbij aansluiting is gezocht bij artikel 55lb, tweede lid, van het Barp zoals dat luidde tot
1 juni 2016, niet wordt geplaatst in zijn belangstellingsfunctie, niet inzichtelijk gemaakt. Appellant heeft van meet af aan de uitkomst van de ranking betwist, zodat de Raad niet zonder meer kan uitgaan van de juistheid ervan. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven, omdat een deugdelijke motivering ontbreekt.
4.4.
Gelet op de stellingname van de korpschef om de ranking niet over te leggen, is niet te verwachten dat de korpschef alsnog een deugdelijke motivering aan het plaatsingsbesluit ten grondslag zal leggen. De Raad ziet dan ook aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hiertoe zal de Raad het primaire besluit van 10 juni 2016 herroepen en bepalen dat appellant met ingang van 1 juli 2016 geplaatst wordt in de functie van Generalist GGP, schaal 7, eenheid [naam eenheid] , district [naam district 1] , [naam team 3] , plaats van tewerkstelling [adres 2] te [plaats 2] .
4.5.
Gezien dit oordeel komt de Raad niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden van appellant.
5. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in bezwaar voor het indienen van het bezwaarschrift (1 punt) en aanwezigheid bij de hoorzitting (1 punt), € 1.024,- in beroep voor het indienen van het beroepschrift (1 punt) en aanwezigheid bij de zitting
(1 punt) en € 1.536,- in hoger beroep voor het indienen van het hoger beroepschrift (1 punt), aanwezigheid bij de comparitiezitting (0,5 punt), aanwezigheid bij de zitting (1 punt) en een nadere reactie (0,5 punt), in totaal € 3.584,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 november 2016;
  • herroept het besluit van 10 juni 2016 en bepaalt dat appellant in overeenstemming met rechtsoverweging 4.4 met ingang van 1 juli 2016 wordt geplaatst in de functie van Generalist GGP in het [naam team 3] ;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van
23 november 2016;
  • veroordeelt de korpschef in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.584,-;
  • bepaalt dat de korpschef aan appellant zijn in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 418,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2019.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.H.H. Slaats
lh