4.3.In geschil is of de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 31 oktober 2014 terecht is vastgesteld op minder dan 35%, omdat appellante met inachtneming van haar medische beperkingen geschikt is voor passende functies.
4.3.1.Appellante heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek in deze procedure op onzorgvuldige wijze is verricht, omdat de artsen van het Uwv vooringenomen zijn omdat de verzekeringsarts haar ook in een vorige procedure over haar aanspraken op een WIA‑uitkering heeft beoordeeld en tegen de verzekeringsarts bezwaar en beroep een tuchtrechtelijke procedure aanhangig was gemaakt. Ook deze grond slaagt niet. In de door appellante genoemde omstandigheden is geen reden gelegen tot het aannemen van de gestelde vooringenomenheid. Uit de beschikbare medische rapporten blijkt niet dat de artsen van het Uwv zich hebben laten leiden door vooringenomenheid. Appellante heeft niet, ook niet na vragen daartoe, kunnen concretiseren waaruit de vooringenomenheid zou bestaan.
4.3.2.Met betrekking tot de medische grondslag van bestreden besluit 2 heeft de Raad in wat door partijen is aangevoerd aanleiding gezien een psychiater als deskundige te benoemen. De deskundige Van der Veer heeft na onderzoek in zijn rapport van 24 juli 2018, aangevuld op 21 september 2018, de hem voorgelegde vragen over de gezondheidstoestand van appellante beantwoord. De deskundige acht het aannemelijk dat er op en rond de datum van 31 oktober 2014 sprake was van een mengbeeld, met een chronische aanpassingsstoornis met angst en depressie en een depressieve stoornis bij geschetste persoonsgebonden factoren en een zeer bedreigende financiële situatie. Zowel de relatietherapeut als de behandelend psychiater bevestigen dit beeld. Samenhangend met de geschetste stoornissen is sprake van beperkingen in zowel de cognitieve, de affectieve als de conatieve functies, die tot beperkingen leiden in het dagelijkse leven van appellante, haar functioneren in intermenselijke relaties en in het monitoren en reguleren van haar snel oplopende emoties/stress/gedrag. Appellante is volgens de deskundige beperkt in het verdelen van de aandacht (item 1.2 van de FML), inzicht in eigen kunnen (1.4), het doelmatig handelen (1.5), het zelfstandig handelen (1.6), spreken (2.3), het hanteren van emotionele problemen (2.6) en in het omgaan met conflicten (2.8).
4.3.3.Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft in het rapport en zijn nadere reactie gemotiveerd uiteengezet op welke items appellante meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De conclusies van de deskundige zijn overtuigend onderbouwd op grond van het uitgevoerde psychiatrisch onderzoek en kennisneming van de over appellante beschikbare medische informatie.
4.3.4.Namens appellante is uiteengezet dat de deskundige ten onrechte op enkele items in de rubrieken 1 (Persoonlijk functioneren) en 2 (Sociaal functioneren) van de FML geen of te weinig beperkingen heeft aangenomen. Ook heeft de deskundige ten onrechte geen beperkingen aangenomen in rubriek 6 (Werktijden). Appellante heeft geen medische gegevens ingebracht ter ondersteuning van haar niet nader onderbouwde standpunt, zodat hieraan voorbij wordt gegaan. Ook overigens zijn er geen omstandigheden die aanleiding geven de conclusies van de deskundige over de beperkingen niet te volgen.
4.4.1.De volgende te beantwoorden vraag is of appellante met inachtneming van de door de deskundige aanvullend vastgestelde medische beperkingen geschikt is om de haar voorgehouden functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 5 juli 2017 de medische geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies gemotiveerd. Naar aanleiding van de uitgebrachte adviezen van de deskundige en de daarop gewijzigde FML van 9 november 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd geconcludeerd dat de in het rapport van 5 juli 2017 genoemde functies onveranderd geschikt zijn voor appellante.
4.4.2.Van de door de deskundige in rubriek 2 van de FML besproken aspecten komt in de functies geen kenmerkende belasting voor of zijn deze aspecten niet aan de orde. Over het persoonlijk functioneren heeft de deskundige in zijn nadere reactie het volgende uiteengezet:
- Beperkt in het verdelen van aandacht (item 1.2): betrokkene kan zich niet met twee dingen tegelijk bezig houden.
- Beperkt in inzicht in eigen kunnen (item 1.4): betrokkene kan daardoor haar emoties niet reguleren of bijstellen bij veranderingen in haar situatie, ziet mogelijke probleemsituaties niet tijdig in en is beperkt in het bijsturen van het eigen handelen.
- Beperkt in het doelmatig handelen (item 1.5): betrokkene is als gevolg van cognitieve stoornissen niet in staat om zich te houden aan een gemaakte planning (routine) of een taak te voltooien. Betrokkene is niet in staat om beslissingen te nemen over wat belangrijk is en wat niet belangrijk is (stellen van prioriteiten) om het doel te bereiken.
- Beperkt in het zelfstandig handelen (item 1.6): betrokkene is maar ten dele in staat om een taak, zeker bij een taak die uit complexe en/of nieuwe handelingen bestaat zelfstandig uit te voeren door moeite met het ordenen van haar gedachten en aanbrengen van structuur, ook behoeft zij veel aansporing en coaching.
4.4.3.Over item 1.2 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat in de geselecteerde functies sprake is van één primaire taak. Er wordt een (deel)taak verricht aan een product per keer. Er is geen secundaire taak, die de aandacht en waarneming ten nadele beïnvloedt. In de geselecteerde functies gaat het om het vervaardigen van één product, namelijk het assembleren of inpakken van producten. Het betreft routinematige, vrij eenvoudige handelingen, waarbij de aandacht niet verdeeld hoeft te worden over meerdere taken tegelijkertijd. Over de items 1.4, 1.5 en 1.6 van de FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat in de geselecteerde functies geen groot beroep wordt gedaan op eigen verantwoordelijkheid, eigen initiatief en zelfinzicht, waardoor appellante in staat kan worden geacht tot het uitvoeren van deze functies. De geselecteerde functies zijn op een lager niveau dan het eigen niveau. In de functies is bovendien sprake van geen of minimale persoonlijke invulling. De instructies laten beperkt eigen keuzes, eigen initiatief of eigen verantwoordelijkheid toe bij het uitvoeren van de taken. In de functies wordt gewerkt onder leiding van een groepsleider, productieleider of productiechef, waardoor appellante direct aangestuurd kan worden of gestimuleerd zal kunnen worden. Het starten, doorgaan, plannen en stoppen van activiteiten wordt dus bewaakt, er is in de functies sprake van een laag zelfstandigheidsniveau waarin sturing hoofdzakelijk door een ander of een machine wordt gedaan en het afbreukrisico gering is. Er is daarom geen aanleiding om de geselecteerde functies als niet geschikt te beschouwen.
4.4.4.Deze toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar sluit aan bij de beschrijving van de vier geselecteerde functies in het Resultaat functiebeoordeling. Uitgaande van de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep met haar uitvoerige uiteenzetting in haar rapporten voldoende gemotiveerd dat met inachtneming van de door de deskundige gestelde beperkingen de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante overschrijdt.
4.4.5.Namens appellante is gesteld dat zij door haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal niet in staat is de werkzaamheden in de functies te verrichten. Appellante wordt hierin niet gevolgd. Uit de functiebeschrijvingen van het Resultaat functiebeoordeling blijkt dat de geselecteerde functies eenvoudige productiematige functies zijn, met op eenvoudig niveau voorkomende Nederlandse taal, die een persoon met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans geacht moet worden te kunnen vervullen. Voorts blijkt dat in alle functies sprake is van begeleiding door een productieleider of collega, die mondelinge en/of schriftelijke werkinstructies geeft met voorbeeldmodellen. Niet is onderbouwd dat appellante met deze begeleiding en werkwijze niet in staat zou zijn de geselecteerde functies te verrichten.