ECLI:NL:CRVB:2019:1662
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontheffing van de opleiding van een militair en de rol van de staatssecretaris van Defensie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een militair, was ontheven van zijn opleiding aan de [academie] op basis van een onvoldoende beoordeling van zijn functioneren tijdens de [opleiding 2] en [opleiding 4]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de staatssecretaris van Defensie in redelijkheid gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de appellant ontheffen van de opleiding. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de beoordeling van de appellant op voldoende gronden berustte. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de beoordeling en ontheffing niet konden standhouden, omdat hij ten onrechte in de [opleiding 2] was geplaatst, maar de Raad oordeelde dat de beoordeling betrekking had op zijn functioneren in de [opleiding 2]. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de beoordeling anders zou zijn geweest als de appellant in de [opleiding 1] was geplaatst. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.