ECLI:NL:CRVB:2018:1930

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
28 juni 2018
Zaaknummer
16/4838 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opleidingsplaats en rechtsherstel voor appellant in ambtenarenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds augustus 2002 de opleiding tot [rang] bij het wapen der genie aan de [instituut] volgde, werd in 2006 ontheven uit deze opleiding na een medisch onderzoek dat hem dienstongeschikt verklaarde. In 2014 werd hem een opleidingsplaats toegewezen in een andere opleiding, de [opleiding 2], waartegen hij bezwaar maakte. De staatssecretaris van Defensie verklaarde de bezwaren ongegrond, maar de rechtbank bevestigde deze beslissing. Appellant stelde dat hij in de positie had moeten worden gebracht alsof hij nooit was ontheven uit de [opleiding 1]. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris onjuist had gehandeld door appellant in de [opleiding 2] te plaatsen in plaats van hem de mogelijkheid te bieden zijn oorspronkelijke opleiding te vervolgen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond, waarbij hij de besluiten van de staatssecretaris herroept en bepaalt dat appellant met ingang van 11 augustus 2014 een opleidingsplaats in de [opleiding 1] wordt toegewezen. Tevens werd het griffierecht van € 418,- aan appellant vergoed.

Uitspraak

16/4838 MAW
Datum uitspraak: 28 juni 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
1 juni 2016, 15/3982 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de minister van Defensie, thans de staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de minister van Defensie.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2017. Appellant is verschenen. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. P.M. van der Weijden.
De Raad heeft het onderzoek heropend en een nadere reactie gevraagd aan de staatssecretaris.
De staatssecretaris heeft bij aanvullend verweerschrift van 12 februari 2018 gereageerd en nadere stukken ingediend.
Appellant heeft een schriftelijke reactie gegeven op het aanvullend verweerschrift en nadere stukken ingezonden.
De staatssecretaris heeft op 7 mei 2018 een aanvullend verweerschrift met daarbij nadere stukken ingediend. Appellant heeft daarop nog een schriftelijke reactie gegeven en nadere stukken in het geding gebracht.
Een nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.A.C.W. Naalden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant volgde sinds augustus 2002 de [opleiding 1] tot [rang] bij het wapen der genie bij de [instituut] ( [instituut] ).
1.2.
Op 4 april 2006 is appellant aan een Incidenteel Geneeskundig Onderzoek (IGO) onderworpen. De uitslag van het IGO luidde, voor zover hier van belang: “Belanghebbende voldoet – vermoedelijk blijvend – niet aan de basis medische eisen KL en wordt derhalve vermoedelijk blijvend dienstongeschikt geacht.”
1.3.
Appellant is op 25 juni 2006 administratief ziek gemeld en vervolgens uit de opleiding aan de [instituut] ontheven. Per 12 september 2006 is hij administratief geplaatst bij de Individuele Begeleidingsdienst Koninklijke Landmacht (IBDKL). Bij besluit van
6 oktober 2008 is aan appellant met ingang van 1 januari 2009 eervol ontslag uit de militaire dienst verleend wegens blijvende ongeschiktheid voor de dienst uit hoofde van een ziekte of een gebrek.
1.4.
Bij uitspraak van 19 december 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2955) heeft de Raad de uitspraak van de Rechtbank ‘s-Gravenhage van 29 oktober 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BY3504) bevestigd, voor zover de rechtbank het ontslagbesluit heeft herroepen, en daarbij bepaald dat ook de ontheffing van appellant van de opleiding aan de [instituut] geen stand kon houden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat appellant rechtsherstel wordt geboden als in de uitspraak van de rechtbank op hoofdlijnen omschreven. Daargelaten dat niet gebleken is dat appellant om dit herstel heeft gevraagd, is hij uit zijn opleiding aan de [instituut] ontheven en heeft hij deze dus niet voltooid. Alleen al daarom kan hij niet zonder meer op dezelfde wijze worden behandeld als zijn vroegere jaargenoten aan de [instituut] die de opleiding wel hebben voltooid. Dit betekent dat appellant in staat moet worden gesteld zijn opleiding aan de [instituut] te vervolgen.
1.5.
Bij besluit van 1 augustus 2014 (primair besluit 1) is appellant met ingang van
11 augustus 2014 een opleidingsplaats op de [opleiding 2] aan de [instituut] toegewezen (officiersopleiding kort model). Hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt. Appellant heeft daarbij aangevoerd dat hij, gelet op de onder 1.4 weergegeven uitspraak van de Raad, in staat moet worden gesteld zijn [opleiding 1] aan de [instituut] af te maken ( [opleiding 1] ).
1.6.
Bij besluit van 28 oktober 2014 (primair besluit 2) is appellant te kennen gegeven dat hij het complete programma van de [opleiding 2] moet doorlopen. Ook hiertegen heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.7.
Bij besluit van 23 april 2015 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de bezwaren van appellant tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat, gelet op het tijdsverloop sinds de ontheffing van appellant uit de [opleiding 1] in 2006 en de gewijzigde omstandigheden sinds die tijd, voor appellant een maatwerkoplossing is geconstrueerd. Van belang daarbij is ook dat appellant inmiddels zelf de bacheloropleiding [naam studie] heeft afgerond aan de Universiteit Twente.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris met de bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluiten, in combinatie met de verklaring namens de staatssecretaris dat appellant voor een loopbaan bij Defensie met het diploma van de [opleiding 2] dezelfde carrièrekansen heeft als met het diploma van de [opleiding 1] , in voldoende mate uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de Raad van 19 december 2013.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
3.1.
In de kern komt het betoog van appellant er op neer dat hij op grond van de uitspraak van de Raad van 19 december 2013 zoveel mogelijk in de positie had moeten worden gebracht dat hij niet was ontheven uit de [opleiding 1] . Dat is volgens appellant onvoldoende gebeurd. Dit betoog slaagt.
3.2.
Uit het oordeel in de uitspraak van 19 december 2013 dat (ook) de ontheffing van appellant uit de opleiding aan de [instituut] geen stand kan houden en dat hij daarom in staat moet worden gesteld zijn opleiding aan de [instituut] te vervolgen, volgt dat appellant rechtspositioneel zoveel mogelijk in de positie had moeten worden gebracht als ware hij niet uit de opleiding ontheven. De Raad stelt vast dat de [opleiding 1] en de [opleiding 2] van elkaar verschillen in vakkenpakket, opleidingsduur en bevorderingsmomenten gedurende de opleiding. Dat betekent dat de staatssecretaris een onjuiste uitvoering heeft gegeven aan voornoemde uitspraak door appellant niet in de [opleiding 1] maar in de [opleiding 2] te plaatsen.
3.3.
Uit 3.2 volgt niet dat appellant in een gunstigere positie moet worden gebracht dan wanneer hij niet was ontheven (vergelijk de uitspraak van 20 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3992). Dit betekent onder meer dat voor zijn bevordering(en) tijdens de opleiding tot [rang] de regels zoals die luidden bij aanvang van zijn opleiding in 2002, met name artikel 26, van de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie, in samenhang met het destijds van toepassing zijnde curriculum van de [opleiding 1] tot [rang], van toepassing zijn. Zoals appellant ter zitting van de Raad heeft erkend, mocht de staatssecretaris, gelet op het tijdsverloop, ook van appellant verlangen dat hij een aantal militaire vakken zou opfrissen dan wel opnieuw zou volgen
.
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten te herroepen en te bepalen dat appellant met ingang van 11 augustus 2014 een opleidingsplaats wordt toegewezen in de [opleiding 1] aan de [instituut] .
4. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor verleende rechtsbijstand aan appellant is de Raad niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 april 2015;
- herroept de besluiten van 1 augustus 2014 en van 28 oktober 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 23 april 2015;
- bepaalt dat appellant met ingang van 11 augustus 2014 een opleidingsplaats wordt toegewezen in de [opleiding 1] aan de [instituut];
- bepaalt dat de staatssecretaris aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 418,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en
J.J.T. van den Corput en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) J.M.M. van Dalen
ew