ECLI:NL:CRVB:2013:2955

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
12-6186 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontslag van een militaire ambtenaar wegens blijvende ongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de Minister van Defensie als appellant en een betrokkene die in opleiding was bij de Koninklijke Militaire Academie (KMA). De Raad heeft geoordeeld dat het bestreden ontslagbesluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. De rechtbank had eerder het ontslagbesluit van 6 oktober 2008 vernietigd, omdat de minister de bevindingen van een extern adviesbureau, het dr. Leo Kannerhuis, had moeten afwachten voordat hij tot ontslag overging. De Raad heeft de opvatting van de rechtbank bevestigd dat de minister in strijd heeft gehandeld met de onderzoeksplicht en zorgvuldigheidseisen. De Raad heeft echter ook geoordeeld dat de opdracht tot rechtsherstel zoals door de rechtbank omschreven niet juist is, omdat de betrokkene niet kan worden behandeld als zijn jaargenoten die de opleiding wel hebben voltooid. De Raad heeft het hoger beroep in zoverre gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak vernietigd, maar heeft de herroeping van het ontslagbesluit bevestigd. Dit betekent dat de betrokkene in principe weer in dezelfde rechtspositie komt als voor zijn ontslag en dat hij in staat moet worden gesteld zijn opleiding aan de KMA te vervolgen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

12/6186 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
29 oktober 2012, 09/4891 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.W.C. Naalden. Betrokkene is in persoon verschenen. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 7 november 2013. Appellant heeft zich weer laten vertegenwoordigen door mr. Naalden. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1.
Betrokkene was sinds 2002 in opleiding tot [naam functie] bij de Koninklijke Militaire Academie (KMA). Op 4 april 2006 onderging betrokkene een geneeskundig onderzoek (GO) als bedoeld in artikel 99 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). De uitslag daarvan was dat betrokkene vermoedelijk blijvend dienstongeschikt is te achten. Deze uitslag berustte met name op het oordeel dat betrokkene leed aan een Autisme Spectrum Stoornis (ASS). Gezien de door betrokkene hiertegen ingebrachte bedenkingen is besloten tot het instellen van een militair geneeskundig onderzoek (MGO) als bedoeld in artikel 105 van het AMAR. In dat kader is door de betrokken militaire arts(en) advies gevraagd aan het dr. Leo Kannerhuis (LKH) te Doorwerth, dat zich gespecialiseerd heeft op het gebied van ASS. Dit advies is op 15 augustus 2008 uitgebracht en hield in dat voor betrokkene geen (medische) diagnose is te stellen en bij hem dus geen sprake is van een ASS. Intussen was evenwel het MGO al gehouden en op 11 juli 2008 als uitslag daarvan bekend gemaakt dat betrokkene ongeschikt is bevonden voor het verder vervullen van de militaire dienst.
1.2.
Betrokkene is al na de uitslag van het GO van de opleiding aan de KMA ontheven.
1.3.
Bij besluit van 6 oktober 2008 (ontslagbesluit) is betrokkene met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, van het AMAR ingaande 1 januari 2009 eervol ontslag verleend, onder verwijzing naar de uitslag van het MGO, wegens blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de militaire dienst door een ziekte of gebrek. Op 7 oktober 2008 is op verzoek van betrokkene van 14 augustus 2008 een herhaald geneeskundig onderzoek gehouden (HMGO), waarvan op 20 april 2009 de uitslag is bekendgemaakt die gelijkluidend is aan die van het MGO. Bij besluit van 8 juni 2009 (bestreden besluit) is het ontslagbesluit na bezwaar gehandhaafd.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het ontslagbesluit herroepen en bepaald dat aan betrokkene rechtsherstel wordt geboden als in die uitspraak op hoofdlijnen omschreven. Naar het oordeel van de rechtbank is het ontslagbesluit tot stand gekomen in strijd met de onderzoeksplicht van de minister en de daarbij te betrachten zorgvuldigheid. Daartoe is onder meer overwogen dat de minister de bevindingen van het LKH moest afwachten alvorens betrokkene te ontslaan, temeer daar de minister een advies van het LKH kennelijk nodig achtte. Dit past ook bij de conclusie van het GO dat betrokkene “vermoedelijk blijvend” dienstongeschikt was. Bovendien kan het bestreden besluit niet steunen op het rapport van het HMGO. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de minister in overleg met betrokkene tot een passend rechtsherstel dient te komen, waarbij betrokkene moet worden behandeld op gelijke voet met een [naam functie] (jaargenoot van betrokkene) die de KMA-opleiding met goed gevolg heeft afgesloten en vervolgens een normale loopbaan in zijn dienstvak heeft doorgemaakt als beginnend [naam functie]. Dit betekent onder meer dat er nabetaling van de militaire bezoldiging van betrokkene op die basis en herstel van zijn pensioenrechten moet plaatsvinden onder verrekening met de na het ontslag aan betrokkene uitbetaalde uitkeringen.
3.
Appellant heeft aangevoerd zich te kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank dat het resultaat van het HMGO niet kan worden gebruikt als grondslag voor het ontslagbesluit. Anders ligt het evenwel volgens appellant bij het GO en het MGO. Verder heeft appellant bezwaar tegen het te bieden rechtsherstel.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stemt in met het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Ook met de overwegingen die de rechtbank tot dit oordeel hebben gebracht kan de Raad zich verenigen. Hetgeen appellant heeft aangevoerd kan daaraan bepaald niet afdoen. De omstandigheid dat de toepasselijke regelgeving niet noopte advies van een externe instantie in te winnen en af te wachten, doet er niet aan af dat uit zorgvuldigheidsoogpunt in dit geval wel die gehoudenheid bestond. Er bestond immers twijfel of bij betrokkene de diagnose ASS kon worden gesteld en het LKH was bij uitstek deskundig om hierover te oordelen. Verder moge het zo zijn dat het rapport van het LKH naar aanleiding van opmerkingen van betrokkene is aangepast maar de conclusie is daardoor niet gewijzigd. Weliswaar heeft betrokkene in deze procedure slechts een beperkt deel van dit rapport overgelegd maar ter zitting heeft hij onweersproken gesteld dat de artsen die het MGO hebben gedaan, wel van het hele rapport kennis (zouden) hebben kunnen nemen.
4.2.
De Raad deelt wel de opvatting van appellant dat de opdracht tot rechtsherstel zoals in de overwegingen van de aangevallen uitspraak omschreven niet juist is. Daargelaten dat niet gebleken is dat betrokkene om dit herstel heeft gevraagd, is hij uit zijn opleiding aan de KMA ontheven en heeft hij deze dus niet voltooid. Alleen al daarom kan hij niet zonder meer op dezelfde wijze worden behandeld als zijn vroegere jaargenoten aan de KMA die de opleiding wel hebben voltooid. In zoverre slaagt het hoger beroep en komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
4.3.
Nu de rechtbank het ontslagbesluit - terecht - heeft herroepen, is betrokkene rechtspositioneel in beginsel weer in dezelfde situatie komen te verkeren als die van vóór zijn ontslag. Ook de ontheffing van betrokkene van de opleiding aan de KMA kan geen stand houden. Dit betekent dat hij in staat moet worden gesteld zijn opleiding aan de KMA te vervolgen. Daarbij verdient opmerking dat niet is gebleken van een wettelijke bepaling die meebrengt dat (de rechtskracht van) de door betrokkene in het verleden al behaalde resultaten bij zijn KMA-opleiding (is) zijn vervallen.
5.
Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat betrokkene
rechtsherstel wordt geboden als in de uitspraak van de rechtbank op hoofdlijnen omschreven;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2013.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) O.P.L. Hovens

HD