ECLI:NL:RBSGR:2012:BY3504

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/4891 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.W.H.B. Sentrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep ex-cadet KMA tegen ontslag wegens blijvende ongeschiktheid wegens ziekte

In deze zaak gaat het om het beroep van een ex-cadet van de Koninklijke Militaire Academie (KMA) tegen zijn ontslag wegens blijvende ongeschiktheid voor de militaire dienst op medische gronden. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 29 oktober 2012 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van de eiser gegrond werd verklaard. De eiser, die sinds 2002 in opleiding was tot officier, was op 6 oktober 2008 ontslagen op basis van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, en artikel 44 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Dit ontslag was gebaseerd op de conclusie dat hij blijvend ongeschikt was voor de dienst vanwege een ziekte of gebrek, maar de rechtbank oordeelde dat deze conclusie niet voldoende was onderbouwd.

De rechtbank constateerde dat de medische rapporten die ten grondslag lagen aan het ontslag, niet volledig waren en dat de eiser niet de kans had gekregen om de conclusies van de medische tuchtcolleges te weerleggen. De rechtbank oordeelde dat de minister van Defensie niet bevoegd was om het ontslag te verlenen, omdat er geen deugdelijke medische onderbouwing was voor de stelling dat de eiser blijvend ongeschikt was. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het ontslagbesluit moest worden herroepen. Tevens werd de minister opgedragen om in overleg met de eiser tot een vorm van passend rechtsherstel te komen, inclusief nabetaling van militaire bezoldiging en herstel van pensioenrechten.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak voor een deugdelijke medische onderbouwing bij ontslagbesluiten in het kader van het militaire ambtenarenrecht. De rechtbank heeft de minister van Defensie aangesproken op zijn onderzoeksplicht en de zorgvuldigheid die in acht genomen moet worden bij het nemen van beslissingen die de rechten van militairen aangaan.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/4891 MAW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats],
en
de minister van Defensie (voorheen: de staatssecretaris van Defensie), verweerder.
I. PROCESVERLOOP
1 Eiser, geboren op [datum] 1976, was sedert 2002 in opleiding tot officier aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA). Bij besluit van 6 oktober 2008 is aan eiser eervol ontslag uit de militaire dienst verleend, met ingang van 1 januari 2009, op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, en artikel 44 van het Algemeen militair ambtenaren- reglement (AMAR) wegens blijvende ongeschiktheid voor de dienst uit hoofde van een ziekte of een gebrek.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 december 2008 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Tijdens een hoorzitting op 26 januari 2009 is eiser namens verweerder op zijn bezwaar gehoord.
Bij besluit van 8 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 9 juli 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
2 Op 7 augustus 2009 heeft eiser bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Eindhoven (hierna: het Regionaal Tuchtcollege) een klacht ingediend tegen de arts die hem heeft onderzocht in het kader van een herhaald Militair Geneeskundig Onderzoek (HMGO), kolonel-arts [A], psychiater.
3 Verweerder heeft de op het beroep betrekking hebbende stukken overgelegd en op
28 september 2009 een verweerschrift ingediend. Op 30 oktober 2009 heeft verweerder aanvullende stukken ingediend.
Bij brief van 2 mei 2010 heeft eiser de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 6 mei 2010 heeft verweerder op verzoek van de rechtbank nadere stukken overgelegd.
4 Bij beslissing van 31 mei 2010 heeft het Regionaal Tuchtcollege (LJN: YG0330) onderdelen van de klacht van eiser gegrond verklaard en heeft het aan [A] een berisping opgelegd. De arts heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna: het Centraal Tuchtcollege).
5 Bij brief van 3 juni 2010 heeft eiser de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege overgelegd.
Bij brief van 22 juli 2010 heeft verweerder een nadere reactie ingediend.
6 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2010. Het onderzoek ter zitting is op verzoek van eiser geschorst in afwachting van de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege op voormeld beroep van [A].
7 Bij brieven van 13 augustus 2010 en 29 mei 2011 heeft eiser aanvullende stukken overgelegd.
8 Bij beslissing van 1 september 2011 heeft het Centraal Tuchtcollege (LJN: YG1379) het beroep van [A] verworpen.
9 Bij brief van 5 september 2011 heeft eiser de beslissing van het Centraal Tuchtcollege overgelegd. Bij brief van 26 september 2011 heeft eiser een nadere reactie ingediend.
Bij brief van 27 september 2011 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om op de brief van eiser van 26 september 2011 te reageren.
Bij brief van 16 januari 2012 heeft verweerder hierop een reactie gegeven.
Bij brief van 13 februari 2012 heeft eiser aanvullende stukken ingediend.
10 Op 28 februari 2012 heeft de rechtbank een comparitie gehouden. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld een aanvullende reactie te geven. Bij brief van 20 maart 2012 heeft verweerder hieraan gevolg gegeven.
Bij brief van 21 maart 2012 heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld aanvullende stukken over te leggen. Op 5 april 2012 heeft de rechtbank de reactie van eiser hierop ontvangen.
11 Bij brief van 25 april 2012 heeft de rechtbank partijen toestemming gevraagd tot het doen van uitspraak zonder nadere behandeling ter zitting.
Aangezien eiser heeft geweigerd de verzochte toestemming te verlenen, is het beroep opnieuw ter zitting behandeld op 27 september 2012. Aan het slot van die zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1 De rechtbank stelt allereerst vast dat uit de overgelegde stukken niet blijkt op welke datum het ontslagbesluit van 6 oktober 2008 aan eiser bekend is gemaakt. Bij brief van 6 mei 2010 heeft verweerder aangegeven niet over documentatie te beschikken met betrekking tot de bekendmaking van het ontslagbesluit. Gelet hierop dienen de gevolgen van het niet kunnen vaststellen van de datum waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aangevangen en geëindigd is, voor rekening van verweerder te komen. Dit betekent dat het bezwaarschrift wordt geacht tijdig te zijn ingediend en dat verweerder dit bezwaarschrift terecht ontvankelijk heeft geacht.
2 In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Gelet op het gewicht van de door eiser overgelegde informatie uit de voornoemde twee medische tuchtprocedures, wordt deze informatie – met toepassing van de (informele) bestuurlijke lus en gezien het feit dat verweerder hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt – eveneens betrokken bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft gemeend daarmee tevens te handelen in de geest en naar analogie van het bepaalde in artikel 8 van de Militaire ambtenarenwet 1931 (MAW).
3 De rechtbank gaat voor haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 4 april 2006 is eiser aan een Incidenteel Geneeskundig Onderzoek (IGO) onderworpen.
De rapportage daarover dateert van 19 juni 2006. Bij brief van 25 juli 2006 is de uitslag van het IGO aan eiser bekendgemaakt door [B], verzekeringsgenees-kundige bij de Verzekeringsgeneeskundige Dienst KL (VGDKL). Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Belanghebbende voldoet – vermoedelijk blijvend – niet aan de basis medische eisen KL en wordt derhalve vermoedelijk blijvend dienstongeschikt geacht.”
Eiser is op 25 juni 2006 administratief ziek gemeld en vervolgens van de opleiding aan de KMA ontheven. Op 12 september 2006 is eiser administratief geplaatst bij het Diensten- centrum Re-integratie (DCR).
Op 23 augustus 2006 heeft eiser tegen de uitslag van het IGO een bezwaarschrift ingediend.
De uitslag van het IGO en het door eiser daartegen gemaakte bezwaar zijn voor verweerder aanleiding geweest om op 2 november 2006 een advies aan te vragen bij het Dr. Leo Kannerhuis te Doorwerth, dat is gespecialiseerd op het gebied van de Autisme Spectrum Stoornis (ASS).
Zonder dat de uitslag van het onderzoek bij het Dr. Leo Kannerhuis is afgewacht heeft op
13 maart 2008 een MGO plaatsgevonden. De rapportage daarover dateert van 30 juni 2008. De uitkomst van het MGO luidt dat eiser ongeschikt is bevonden voor het verder vervullen van de militaire dienst, welk oordeel bij brief van 11 juli 2008 aan eiser is bekendgemaakt.
Op 14 augustus 2008 heeft eiser tegen dat oordeel bezwaar gemaakt en verzocht om een HMGO.
Op 13 augustus 2008 is een conclusie door het Dr. Leo Kannerhuis uitgebracht. Blijkens de door eiser overgelegde pagina “9 van 10” is het verslag op 15 augustus 2008 in overeenstemming met de opmerkingen van eiser aangepast. Ter zitting op 27 september 2012 heeft eiser desgevraagd toegelicht dat deze aanpassingen in de tekst betrekking hadden op hetgeen hij zelf tijdens het onderzoek bij het Dr. Leo Kannerhuis naar voren heeft gebracht. In plaats van de eerder opgenomen parafrasen is meer de letterlijke tekst van eiser in het verslag opgenomen. De conclusie van dit verslag luidt dat eiser niet aan een ASS lijdt.
Bij besluit van 6 oktober 2008 is aan eiser eervol ontslag uit de militaire dienst verleend, met ingang van 1 januari 2009, op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, en artikel 44 van het AMAR wegens blijvende ongeschiktheid voor de dienst uit hoofde van een ziekte of een gebrek.
Bij brief van 28 januari 2009 is [A] in het kader van het HMGO als psychiater om commentaar verzocht op de uiteenlopende bevindingen bij het IGO en het verslag van het Dr. Leo Kannerhuis alsmede verzocht zijn mening te geven over de dienstgeschiktheid van eiser.
Op 30 maart 2009 is een rapport van het op 7 oktober 2008 en 19 februari 2009 verrichte HMGO opgemaakt, inhoudend dat eiser niet aan de stoornis van Asperger lijdt, maar dat er wel sprake is van een ASS (PDD-NOS), zodat eiser dienstongeschikt wordt geacht. Bij brief van 20 april 2009 is aan eiser de uitslag van het HMGO medegedeeld.
Bij brief van 20 mei 2009 heeft verweerder aan eiser voorgesteld een extern medisch adviseur in te schakelen voor advies over de zeer uiteenlopende uitkomsten van de voorliggende medische rapporten over eiser. Bij brief van 25 mei 2009 heeft eiser aan verweerder medegedeeld aan dat nader medisch onderzoek niet te willen meewerken. Daarop heeft verweerder het thans bestreden besluit van 8 juni 2009 genomen.
4.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan het rapport van het geneeskundig onderzoek zodanige gebreken kleven dat het oordeel dat eiser dienstongeschikt is daarop niet in redelijkheid had mogen worden gebaseerd. De rapporten die op basis van het IGO, MGO en HMGO zijn opgesteld zijn persoonsvertrouwelijk en eiser heeft verweerder niet de vereiste toestemming verleend om kennis te nemen van de inhoud van deze rapporten. Voor verweerder is het dan ook onmogelijk om op basis van de inhoud van deze rapporten te beoordelen of aan de inhoud dan wel de wijze van totstandkoming daarvan gebreken kleven. De conclusies van het Dr. Leo Kannerhuis en van de GGZ te Breda dat geen sprake is van een ASS staan lijnrecht tegenover de conclusies van de medisch specialisten van Defensie. Verweerder heeft eiser voorgesteld om een extern medisch adviesbureau in te schakelen om een advies te geven met betrekking tot de zeer uiteenlopende uitkomsten van de verschillende rapporten, maar eiser heeft aangegeven hieraan niet te willen meewerken. Nu eiser verweerder niet in de gelegenheid stelt de verschillende rapporten integraal te toetsen, ziet verweerder voorshands geen aanleiding terug te komen van zijn oordeel over de dienstongeschiktheid van eiser.
4.2 Bij brief van 16 januari 2012 heeft verweerder zich nader op het standpunt gesteld dat, hoewel uit de beslissing van het Centraal Tuchtcollege kan worden afgeleid dat het HMGO niet langer stand kan houden, de resultaten van het MGO onaangetast zijn gebleven. Dit betekent volgens verweerder dat het ontslag wegens dienstongeschiktheid op grond van ziekte of gebrek in beginsel een gegeven is. Verweerder heeft daarbij, onder verwijzing naar zijn beleid, eiser aangeboden een nieuw HMGO te ondergaan.
5.1 Eiser heeft gesteld dat het ontslagbesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het IGO en het MGO zijn onzorgvuldig uitgevoerd. Verweerder heeft ten onrechte het onderzoek van het Dr. Leo Kannerhuis niet meegenomen bij het MGO. Het HMGO is onzorgvuldig verlopen, nu dit onderzoek door dezelfde arts ([A]) is verricht die ook het IGO heeft gedaan. De informatie van de externe deskundigen, waaruit blijkt dat eiser niet aan een ziekte lijdt, is ten onrechte niet meegenomen bij de totstandkoming van het besluit op bezwaar, aldus eiser.
5.2 Ter onderbouwing van de eerder door hem ingenomen standpunten heeft eiser verwezen naar de voornoemde beslissingen van het Regionaal Tuchtcollege en het Centraal Tuchtcollege, waarmee is komen vast te staan dat het HMGO onzorgvuldig is verricht.
Het naar aanleiding van deze beslissingen door verweerder aan eiser gedane voorstel om een nieuw HMGO te ondergaan heeft eiser afgewezen.
6 Het ontslag van eiser is gebaseerd op artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, van het AMAR. Hierin is bepaald dat aan de militair ontslag kan worden verleend ter zake van blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de dienst uit hoofde van een ziekte of een gebrek.
Ingevolge artikel 44 van het AMAR wordt ontslag om de reden, genoemd in artikel 39, tweede lid onder f, pas verleend, nadat de militair ter zake van het ontstaan, de aard en de gevolgen van zijn ziekte of gebrek is onderworpen aan een geneeskundig onderzoek naar de regelen, gesteld bij het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van evengenoemd besluit geldt ten aanzien van de samenstelling van een commissie als genoemd in het eerste lid dat niet als lid kan worden aangewezen de behandelend arts van de militair en tevens voor een herhaald geneeskundig onderzoek niet kan worden aangewezen een arts die als lid deel heeft uitgemaakt van de commissie welke het geneeskundig onderzoek naar blijvende dienstongeschiktheid heeft ingesteld.
Ingevolge artikel 104, derde lid, van het AMAR – voor zover hier van belang – geschiedt een HMGO door een (of meer) daartoe door de inspecteur van de betrokken militair geneeskundige dienst aangewezen deskundige(n) die niet aan het voorafgaande onderzoek heeft (hebben) deelgenomen.
Ingevolge artikel 105, eerste lid, van het AMAR kan de militair in werkelijke dienst, van wie op goede gronden wordt verondersteld dat hij blijvend ongeschikt is voor het vervullen van de dienst, in opdracht van verweerder worden onderworpen aan een geneeskundig onderzoek naar de regelen, gesteld in het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen.
7 De rechtbank overweegt als volgt.
7.1 De rechtbank moet zich voor haar oordeelsvorming baseren op de door partijen overgelegde stukken. De rechtbank is zich er van bewust dat zij, evenals (de behandelend ambtenaar van) verweerder bij het nemen van het bestreden besluit, niet over een volledig dossier beschikt, nu eiser de medische rapporten van het door verweerder en het Dr. Leo Kannerhuis uitgevoerde onderzoeken niet integraal heeft overgelegd. Het dossier bevat slechts enkele bladzijden (1, 8 gedeeltelijk en 9) van het rapport van het Dr. Leo Kannerhuis van 13/15 augustus 2008 en één bladzijde (ongenummerd) van een rapport van de GGZ te Breda. Op de genoemde bladzijden van het eerstgenoemde rapport zijn de vraagstelling van verweerder aan het Dr. Leo Kannerhuis en de beantwoording daarvan opgenomen: geen DSM IV-diagnose of aandoening op As I en As II, er is geen sprake van kwalitatieve beperkingen in de sociale interactie, over de leidinggevende capaciteiten van eiser in stressvolle omstandigheden wordt een in zeer positieve bewoordingen geformuleerde inschatting gegeven. Van het laatstgenoemde rapport is de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een ASS. Bij het onderzoek van het Dr. Leo Kannerhuis waren een gz-psycholoog en een jeugdpsychiater betrokken, het GGZ-onderzoek is uitgevoerd door een psychiater. De medische rapportages van IGO, MGO en HMGO ontbreken in hun geheel in het dossier. De rechtbank acht de voorhanden gegevens ondanks deze ernstige beperkingen voor haar oordeelsvorming, veroorzaakt door eisers opvatting dat de rechtbank niet in staat moet worden geacht de niet overgelegde medische stukken op hun juiste waarde te schatten, voldoende om de rechtmatigheid van het bestreden besluit te kunnen toetsen.
7.2 De rechtbank overweegt, onder analoge toepassing van het bepaalde in artikel 8 van de MAW, dat met de beslissing van het Centraal Tuchtcollege in rechte is komen vast te staan dat het rapport van het HMGO niet overeenkomstig de daartoe geldende eisen tot stand is gekomen, zoals inmiddels ook door verweerder is erkend. Het Regionaal Tuchtcollege had eerder vastgesteld dat [A] over eiser heeft gerapporteerd in het kader van het HMGO, terwijl hij in een eerdere fase van het onderzoekstraject (bij het IGO) als psychiater was betrokken. Voorts heeft het Regionaal Tuchtcollege geoordeeld dat [A] selectief en onzorgvuldig informatie uit het rapport van het Dr. Leo Kannerhuis heeft gebruikt ter ondersteuning van de door hem gestelde diagnose PDD-NOS. Zijn rapport en de door hem getrokken conclusies voldoen niet aan de daarvoor geldende maatstaven, aldus het Centraal Tuchtcollege.
Gelet op deze oordelen van de beide medische tuchtcolleges staat daarmee tevens vast dat [A] in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 104, derde lid, van het AMAR en in artikel 3, tweede lid, onder a, van het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen.
7.3 Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet had mogen doen steunen op het rapport van het HMGO. De rechtbank is voorts van oordeel dat het door verweerder ingenomen standpunt dat de resultaten van het IGO en het MGO onaangetast zijn gebleven, evenmin stand kan houden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.4 Uit de stukken blijkt dat de bij het IGO betrokken verzekeringsarts VGDKL, [B], voor dit onderzoek de hulp heeft ingeroepen van [C], arts niet-psychiater, en [A], arts-psychiater. Beide laatstgenoemde artsen hebben op 8 mei 2006 een rapportage “Psychiatrisch toestandsbeeld” uitgebracht. Voor het Regionaal Tuchtcollege heeft [A] verklaard dat hij eiser “bij het eerste onderzoek” (IGO) niet zelf heeft gesproken. [A] heeft het rapport in het kader van het IGO echter wel ondertekend, met de conclusie dat bij eiser sprake was van de stoornis van Asperger. Op basis van dit rapport heeft de verzekeringsarts VGDKL op 25 juli 2006 geconcludeerd dat eiser “vermoedelijk blijvend” dienstongeschikt wordt geacht.
Vervolgens is een MGO opgestart op initiatief van de re-integratiebegeleidster van eiser. De rechtbank gaat er vanuit dat dit MGO zowel op artikel 104, eerste lid, als op artikel 105, eerste lid, van het AMAR is gebaseerd, hoewel dit niet blijkt uit de uitslag van 11 juli 2008. De bij dit MGO betrokken drie verzekeringsartsen VGDKL hebben op 2 november 2006 een externe expertise aangevraagd bij het Dr. Leo Kannerhuis. Nog voordat het rapport van het Dr. Leo Kannerhuis, gedateerd 13/15 augustus 2008, bij verweerder bekend was, is op 11 juli 2008 in het kader van het MGO gerapporteerd dat eiser dienstongeschikt was. Deze brief vermeldt niet dat deze dienstongeschiktheid van eiser van blijvende aard was.
De rechtbank is van oordeel dat de te betrachten zorgvuldigheid waarmee een ontslagbesluit als thans aan de orde dient te worden voorbereid, maakt dat verweerder de bevindingen van het Dr. Leo Kannerhuis diende af te wachten. Dit klemt te meer nu verweerder kennelijk van oordeel was dat in het kader van het MGO een advies aan het Dr. Leo Kannerhuis moest worden gevraagd. Dit past ook in de conclusie van het IGO dat eiser “vermoedelijk blijvend” dienstongeschikt was. Bij de aanvang van het MGO bestond derhalve geen zekerheid over de aanwezigheid van de later toegepaste ontslaggrond. Dit aspect keert
– enigszins gemaskeerd – terug in verweerders vraagstelling aan het Dr. Leo Kannerhuis betreffende eisers leidinggevende capaciteiten onder stressvolle omstandigheden (als toekomstig genieofficier). Nu verweerder de resultaten van de zelf ingeroepen externe expertise niet heeft afgewacht, is het ontslagbesluit tot stand gekomen in strijd met verweerders onderzoeksplicht en de daarbij te betrachten zorgvuldigheid.
7.5 De handelwijze van verweerder in het kader van het MGO en de daarop gebaseerde ontslagverlening is rechtens onaanvaardbaar, vooral jegens eiser, die zich van meet af aan met de grootst mogelijke klem heeft verzet tegen de conclusie dat hij zou lijden aan de stoornis van Asperger en tegen het verloop van het onderzoek dat tot deze conclusie heeft geleid. Aan eiser is ontslag verleend op grond van blijvende dienstongeschiktheid vanwege een medische diagnose die was gebaseerd op een zeer beperkt onderzoek in het kader van het IGO ([A] heeft eiser daarbij niet in persoon gezien) en die door eiser nadrukkelijk en met klem werd bestreden. Het gaat dan niet aan om in de MGO-fase, met voorbijgaan aan de conclusies van een zelf ingeroepen externe expertise, tot dienstongeschiktheid te concluderen, terwijl de bestaande twijfel, noch ten aanzien van de gestelde diagnose betreffende een ASS noch ten aanzien van het blijvende karakter van eisers daardoor veroorzaakte dienstongeschiktheid, op basis van nader en zorgvuldig uitgevoerd medisch onderzoek was weggenomen. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de uitslag van het MGO van 11 juli 2008 slechts vermeldt dat eiser “ongeschikt” is bevonden voor het verder vervullen van de militaire dienst, maar niet dat deze ongeschiktheid van blijvende aard is. De inmiddels kenbaar ontstane tijdsdruk op het traject van de verbeterde Wet poortwachter maakt dit alles niet anders en had niet mogen leiden tot het afzien van zorgvuldig medisch onderzoek, mede in het licht van eisers bezwaar tegen de uitslag van het IGO en een dreigend ontslag.
7.6 Gelet op de in het voorgaande geschetste gang van zaken stond op 6 oktober 2008 niet vast dat eiser op medische gronden blijvend ongeschikt was voor de verdere vervulling van de militaire dienst. Verweerder was daardoor niet bevoegd om eiser op die grond ontslag uit militaire dienst te verlenen.
8 Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Het bestreden besluit, waarbij het aan eiser verleende ontslag is gehandhaafd, moet worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en het ontbreken van een deugdelijke medische onderbouwing van de gehanteerde ontslaggrond.
9 De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het ontslagbesluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Verweerder dient in overleg met eiser tot een vorm van passend rechtsherstel te komen, waarbij eiser moet worden behandeld op gelijke voet met een officier (jaargenoot van eiser) die de KMA-opleiding met goed gevolg heeft afgesloten en vervolgens een normale loopbaan in zijn dienstvak heeft doorgemaakt als beginnend genieofficier. Het vorenstaande betekent onder meer dat er nabetaling van eisers militaire bezoldiging op die basis en herstel van zijn pensioenrechten moet plaatsvinden onder verrekening met de na zijn ontslag aan eiser uitbetaalde uitkeringen.
10 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, aangezien geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Andere relevante kosten zijn gesteld noch gebleken.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het besluit van 6 oktober 2008;
bepaalt dat aan eiser rechtsherstel wordt geboden als in deze uitspraak op hoofdlijnen omschreven;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
gelast verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150,-- te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. J.W.H.B. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. I.N. Powell.
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2012.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.