ECLI:NL:CRVB:2019:1590
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het woonlandbeginsel op kinderbijslag voor kinderen woonachtig op Curaçao
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die in Nederland woont, had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de kinderbijslag voor zijn kinderen die op Curaçao wonen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de kinderbijslag vastgesteld op 80% van de maximale kinderbijslag, gebaseerd op het woonlandbeginsel. De appellant stelde dat het Convenant met de Antillen en het Convenant met Curaçao van toepassing waren, en dat deze bepalingen de hoogte van de kinderbijslag niet mochten beperken. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van de Svb niet in strijd was met de Grondwet, omdat het Convenant met de Antillen geen directe werking heeft. De Raad concludeerde dat de Svb de woonlandfactor van 80% correct had toegepast en dat er geen sprake was van een ongeoorloofde aantasting van het eigendomsrecht van de appellant. De uitspraak bevestigde dat de berekening van de woonlandfactor voor Curaçao op een juiste manier was uitgevoerd en dat het hoger beroep van de appellant geen doel trof.