ECLI:NL:CRVB:2019:1437
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake overname vakantiedagen en compensatie-uren door het Uwv na faillissement van werkgever
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de overname van vakantiedagen en compensatie-uren na het faillissement van haar werkgever. Appellante, werkzaam als taxichauffeur en centralist, heeft haar werkgever in faillissement zien gaan en verzocht om de betalingsverplichtingen van de werkgever over te nemen. Het Uwv heeft aanvankelijk dit verzoek afgewezen, maar later alsnog een faillissementsuitkering toegekend, waarbij het aantal over te nemen vakantie-uren ter discussie stond. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar appellante is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de vordering van appellante op werkgeefster van niet-genoten vakantiedagen met een omvang van 98,11 uur voldoende concreet is en niet aan gerede twijfel onderhevig. De Raad oordeelt dat het Uwv de vordering van appellante ten onrechte heeft afgewezen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en draagt het Uwv op om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.116,- bedragen. De uitspraak is gedaan op 17 april 2019.