ECLI:NL:CRVB:2019:1345
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde uitkering door Uwv en verjaringstermijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die sinds 1995 een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), was in geschil met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant over de jaren 2004 tot en met 2013 teveel uitkering had ontvangen, wat leidde tot een terugvordering van € 86.207,02. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht tot terugvordering was overgegaan, omdat appellant redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn dat zijn inkomsten van invloed waren op zijn uitkeringen. Appellant had jarenlang zijn inkomsten niet meer gerapporteerd, terwijl hij als zelfstandige en directeur-grootaandeelhouder (DGA) aanzienlijke inkomsten had. De Raad bevestigde dat de verjaringstermijn voor de terugvordering niet was overschreden, aangezien het Uwv pas in april 2014 op de hoogte was gekomen van de onverschuldigde betalingen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.