ECLI:NL:CRVB:2019:1165
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van kostendelersnorm en administratieve vergissing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 1 januari 2012 bijstand ontvangt, heeft in de periode van 1 november 2015 tot en met 30 april 2016 ten onrechte te veel bijstand ontvangen, omdat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam de kostendelersnorm niet correct heeft toegepast. Het college heeft de bijstand herzien en een bedrag van € 2.104,86 teruggevorderd op basis van artikel 58, lid 2a van de Participatiewet (PW). Appellante heeft hoger beroep ingesteld, omdat zij van mening is dat de terugvordering op basis van een administratieve vergissing had moeten plaatsvinden onder artikel 58, lid 2e van de PW.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar heeft geconstateerd dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat de kostendelersnorm van toepassing was en dat appellante te veel bijstand heeft ontvangen. De Raad heeft de argumenten van appellante over de administratieve vergissing en de toepassing van dringende redenen verworpen. De Raad oordeelde dat de terugvordering op basis van artikel 58, lid 2a van de PW terecht was en dat er geen onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor appellante waren die een terugvordering onredelijk zouden maken.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij het college van Rotterdam in zijn recht is gesteld om de terugvordering door te zetten. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.