ECLI:NL:CRVB:2019:1095
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van inkomen en de beoordeling van uitzicht op inkomensverbetering
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellant, omdat het college van burgemeester en wethouders van Roermond meende dat appellant een inkomen genoot dat boven de geldende norm voor bijstandsverlening uitstijgt. Appellant ontving sinds 17 november 2011 bijstand naar de norm voor gehuwden, laatstelijk op basis van de Participatiewet (PW). Het college had eerder aan appellant meegedeeld dat hij arbeidsverplichtingen had en dat hij geschikt was bevonden voor een traject bij Westrom om zijn afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Na deelname aan dit traject en een aanvraag voor individuele inkomenstoeslag, die werd afgewezen, heeft het college op 30 januari 2018 het recht op bijstand ingetrokken.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep tegen de afwijzing van de individuele inkomenstoeslag ongegrond. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd, waarbij hij aanvoert dat de Verordening van de gemeente Roermond in strijd is met de PW, omdat deze alleen personen zonder arbeidsverplichtingen in aanmerking laat komen voor de individuele inkomenstoeslag. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de gemeenteraad van Roermond in strijd heeft gehandeld met de bedoeling van de wetgever door een categoriale benadering te hanteren. De Raad concludeert dat het college de individuele inkomenstoeslag ten onrechte heeft geweigerd en bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellant.