ECLI:NL:CRVB:2019:1094
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant ontving vanaf 1 januari 2012 bijstand op grond van de Participatiewet, maar het college van burgemeester en wethouders van Uden heeft de bijstand per 7 december 2015 beëindigd. Dit gebeurde na een onderzoek door de sociale recherche, dat leidde tot de conclusie dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het college heeft in hoger beroep volhard in zijn standpunt dat appellant zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had.
De Raad heeft vastgesteld dat de periode in geding loopt van 13 december 2013 tot 7 december 2015. De Raad oordeelt dat het college voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant in deze periode niet op het uitkeringsadres woonde. Dit blijkt uit extreem laag waterverbruik en verklaringen van buurtbewoners. De Raad heeft de stelling van appellant dat hij wel op het uitkeringsadres woonde, als onvoldoende onderbouwd afgewezen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten, en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.