ECLI:NL:CRVB:2019:1054
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering terug te komen van besluit ANW-uitkering en intrekking daarvan
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de Centrale Raad van Beroep moet beoordelen of de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht heeft geweigerd terug te komen van een eerder besluit van 10 juli 2012. Dit besluit hield in dat de ANW-uitkering van appellante niet eerder ingaat dan mei 2011 en dat de uitkering per 1 juli 2012 werd ingetrokken omdat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, die weduwe is en een aanvraag voor een ANW-uitkering heeft ingediend, stelt dat haar medische toestand op de datum van intrekking niet juist is beoordeeld en dat er nieuwe feiten zijn die een herziening van het besluit rechtvaardigen.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat zij geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangetoond die de eerdere besluiten konden ondermijnen. In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunt en stelt dat de Svb onterecht heeft geweigerd om terug te komen op het intrekkingsbesluit. De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de Svb zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen nieuwe feiten zijn die een herziening rechtvaardigen. De Raad bevestigt dat de Svb het beleid volgt dat terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit alleen mogelijk is als het besluit onmiskenbaar onjuist is.
De Raad concludeert dat de medische stukken die appellante heeft ingediend niet leiden tot de conclusie dat haar arbeidsongeschiktheid op de relevante datum verkeerd is ingeschat. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de uitspraak, waarbij het hoger beroep van appellante wordt afgewezen. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.