ECLI:NL:CRVB:2019:1041
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WW- en WAZO-uitkering wegens geen privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaarde. De zaak betreft de terugvordering van een WW-uitkering en een WAZO-uitkering, waarbij het Uwv concludeerde dat appellante niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gewerkt bij [naam B.V.]. Appellante had op 4 maart 2014 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering en een toeslag, maar na een onderzoek door het Uwv, dat werd uitgevoerd naar aanleiding van een melding van de Arbeidsinspectie, werd vastgesteld dat er geen sprake was van een echte dienstbetrekking. Het Uwv heeft besluiten genomen om de uitkeringen te herzien en terug te vorderen, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar standpunt dat zij wel degelijk in dienst was. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat appellante geen recht had op de uitkeringen en dat de terugvordering terecht was.