ECLI:NL:CRVB:2016:1680

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
14-4938 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de intrekking van Ziektewet- en Werkloosheidswetuitkeringen wegens gefingeerd dienstverband

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van zijn Ziektewet (ZW) en Werkloosheidswet (WW) uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. Appellant ontving vanaf 24 april 2009 een ZW-uitkering in verband met een ziekmelding vanuit een dienstverband met een bedrijf. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellant in de periode van 17 maart 2009 tot 24 april 2009 geen werkzaamheden heeft verricht voor het bedrijf, en dat zijn uitkeringen gebaseerd waren op een gefingeerd dienstverband. Dit leidde tot de intrekking van zijn uitkeringen en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd voor de gefingeerdheid van het dienstverband, en dat appellant niet in staat was om met objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij daadwerkelijk had gewerkt. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere standpunt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen bewijs was voor de stelling van appellant dat hij wel degelijk had gewerkt. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, en dat de intrekking van de uitkeringen en de terugvordering terecht waren.

Uitspraak

14/4938 ZW
Datum uitspraak: 4 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 juli 2014, 14/370 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.T.M. Uilhoorn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Uilhoorn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is per 24 april 2009 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend in verband met een ziekmelding vanuit een dienstverband met [bedrijf] . Appellant zou hebben gewerkt voor [bedrijf] in de periode van 17 maart 2009 tot 24 april 2009. Appellant heeft in de periode van 24 april 2009 tot en met
30 september 2012 afwisselend een ZW-uitkering en een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen.
1.2.
In het kader van een onderzoek naar mogelijk gefingeerde dienstverbanden heeft het Uwv onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van uitkeringen die het Uwv heeft verstrekt aan
ex-werknemers van [bedrijf] , onder wie appellant. De bevindingen uit dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 11 april 2013. De conclusie hiervan is dat appellant in de periode van 17 maart 2009 tot 24 april 2009 geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf] en dat niet is gebleken dat over die periode loonbetalingen zijn gedaan aan appellant. Gelet hierop zijn de aan appellant toegekende ZW-uitkering en WW-uitkering volgens het rapport gebaseerd op een gefingeerd dienstverband en dienen deze uitkeringen volledig teruggevorderd te worden.
1.3.
Bij besluit van 21 mei 2013 heeft het Uwv de aan appellant toegekende ZW-uitkering met ingang van 27 april 2009 ingetrokken en heeft het Uwv de over de periode van 27 april 2009 tot en met 9 november 2011 volgens het Uwv onverschuldigd betaalde ZW-uitkering tot een bedrag van € 27.699,50 bruto teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 22 mei 2013 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant met ingang van 1 maart 2010 ingetrokken en heeft het Uwv de over de periode van 1 maart 2010 tot en met 30 september 2012 volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering tot een bedrag van € 20.985,50 bruto van appellant teruggevorderd.
1.5.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 21 en 22 mei 2013. Bij beslissing op bezwaar van 6 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard onder handhaving van het eerder ingenomen standpunt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat het Uwv met het rapport van 11 april 2013 aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij feitelijk wel werkzaam is geweest voor [bedrijf] . Dit betekent dat het Uwv terecht de ZW- en WW-uitkering van appellant over de in geding zijnde periode heeft ingetrokken en de onverschuldigd betaalde uitkeringen heeft teruggevorderd, aldus de rechtbank.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder herhaling van de gronden in bezwaar en beroep, betwist dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband. Volgens appellant heeft het Uwv te weinig gewicht toegekend aan de verklaring van [eigenaresse] , eigenaresse van [bedrijf] , van 13 december 2012, waarin zij onder meer heeft verklaard dat appellant voor haar heeft gewerkt in 2009, en aan de verklaring van [ex-werknemer] , ex-werknemer van [bedrijf] , van
27 februari 2013, waarin hij onder meer heeft verklaard dat hij denkt dat appellant in april, mei en juni 2009 heeft gewerkt voor [bedrijf] . Dat [bedrijf] een ondeugdelijke administratie had kan appellant niet worden verweten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de ZW en artikel 3, eerste lid, van de WW is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
4.1.2.
Op grond van artikel 15 van de WW heeft de werknemer die werkloos is recht op uitkering met inachtneming van de artikelen 16 tot en met 21 en de daarop berustende bepalingen.
4.1.3.
In artikel 20 van de ZW is bepaald dat de werknemers in de zin van deze wet verzekerd zijn.
4.1.4.
Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW en artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW is het Uwv verplicht om de ZW-uitkering, onderscheidenlijk de WW-uitkering, te herzien of in te trekken, indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4.1.5.
Op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW en artikel 36, eerste lid, van de WW is het Uwv verplicht het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30a onverschuldigd is betaald, onderscheidenlijk de WW-uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a van de WW onverschuldigd is betaald, terug te vorderen.
4.2.1.
Het geschil betreft de vraag of het Uwv appellant terecht niet verzekerd heeft geacht voor de ZW en de WW omdat geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
4.2.2.
Bij besluiten als hier aan de orde gaat het om belastende besluiten waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Die last om informatie te vergaren brengt in dit geval mee dat het Uwv de feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat er geen sprake is geweest van een dienstbetrekking tussen appellant en [bedrijf] . Indien op grond van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk is dat appellant ten tijde in geding geen dienstbetrekking in de zin van de sociale verzekeringswetten heeft vervuld, dan ligt het op de weg van appellant de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken.
4.2.3.
Naar vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke
dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding, en een verplichting tot het betalen van loon (zie bijvoorbeeld
ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1785). Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien (zie onder meer ECLI:NL:HR:2011:BP3887 en ECLI:NL:HR:2012:BU8926).
4.3.
Het Uwv heeft de conclusie dat tussen appellant en [bedrijf] sprake was van een gefingeerd dienstverband gebaseerd op het rapport van 11 april 2013. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig en voldoende onderzoek heeft verricht. Tevens heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv met het rapport van 11 april 2013 aannemelijk heeft gemaakt dat appellant in de periode van 17 maart 2009 tot 24 april 2009 geen werkzaamheden heeft verricht. Daartoe wordt overwogen dat uit het onderzoek door het Uwv in de administratie van [bedrijf] en in de administratie van de inleners waarvoor appellant zou hebben gewerkt, geen enkel aanknopingspunt naar voren is gekomen voor het oordeel dat appellant feitelijk heeft gewerkt. De door appellant aangehaalde passages uit de verklaringen van [eigenaresse] en [ex-werknemer] geven, mede gelet op hetgeen zij verder hebben verklaard en gelet op de overige bevindingen uit het onderzoek door het Uwv, geen aanleiding om te twijfelen aan deze conclusie van het Uwv.
4.4.
Het Uwv heeft met het rapport van 11 april 2013 tevens aannemelijk gemaakt dat er geen sprake is geweest van een verplichting tot betaling van loon aan appellant. Uit het door het Uwv verrichte onderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen waaruit blijkt dat [bedrijf] loon heeft betaald aan appellant, noch dat appellant loon heeft ontvangen. Bovendien is in de uitzendovereenkomst niet vermeld dat appellant aanspraak heeft op loon en heeft appellant op 13 februari 2013 tegenover een inspecteur van het Uwv verklaard dat er geen afspraak was gemaakt over het loon en dat hij niet wist wat voor salaris hij ontving.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen appellant en [bedrijf] geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Appellant heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat het standpunt van het Uwv onjuist is. Dat appellant niet kan worden verweten dat de administratie van [bedrijf] ondeugdelijk was kan hem niet baten, nu dat gegeven niet afdoet aan de vaststelling dat van een dienstbetrekking tussen appellant en [bedrijf] geen sprake is geweest.
4.6.
Het Uwv heeft de ZW- en WW-uitkering over de in geding zijnde periode terecht ingetrokken. Tegen de terugvordering heeft appellant geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd.
4.7.
Uit de overwegingen 4.2.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) L.L. van den IJssel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over de begrippen werkgever, werknemer, dienstbetrekking en loon.

AP