ECLI:NL:CRVB:2016:1680
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de intrekking van Ziektewet- en Werkloosheidswetuitkeringen wegens gefingeerd dienstverband
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van zijn Ziektewet (ZW) en Werkloosheidswet (WW) uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd bevestigd. Appellant ontving vanaf 24 april 2009 een ZW-uitkering in verband met een ziekmelding vanuit een dienstverband met een bedrijf. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellant in de periode van 17 maart 2009 tot 24 april 2009 geen werkzaamheden heeft verricht voor het bedrijf, en dat zijn uitkeringen gebaseerd waren op een gefingeerd dienstverband. Dit leidde tot de intrekking van zijn uitkeringen en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd voor de gefingeerdheid van het dienstverband, en dat appellant niet in staat was om met objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat hij daadwerkelijk had gewerkt. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar het Uwv handhaafde zijn eerdere standpunt. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen bewijs was voor de stelling van appellant dat hij wel degelijk had gewerkt. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, en dat de intrekking van de uitkeringen en de terugvordering terecht waren.