Uitspraak
16.5295 WWB
OVERWEGINGEN
BESLISSING
M. Schoneveld als leden, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2018.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin zijn verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de vordering tot schadevergoeding in verband met onrechtmatige besluiten uit 2006 en 2007 is verjaard. De Raad stelt vast dat de verjaringstermijn is aangevangen in 2011, toen de rechtbank het besluit van 7 november 2006 vernietigde. Appellant was al bekend met de schade en de veroorzaker daarvan, waardoor zijn vordering niet meer ontvankelijk is.
Daarnaast oordeelt de Raad dat er geen causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige besluiten van 2010 en 2011 en de verhuizing van appellant. De Raad concludeert dat de verhuiskosten niet aan het college kunnen worden toegerekend, aangezien de verhuizing voornamelijk voortkwam uit de re-integratietrajecten waaraan appellant moest deelnemen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de vordering tot schadevergoeding af.
De Raad benadrukt dat voor vergoeding van schade vereist is dat deze verband houdt met een onrechtmatig besluit en dat alleen schadeposten die in een zodanig verband staan met dat besluit voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij het college niet aansprakelijk wordt gesteld voor de geleden schade.