ECLI:NL:CRVB:2018:976
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging waarnemingstoelage en verzoek om benoeming in waargenomen functie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond heeft verklaard. Appellante was aangesteld in de functie van [functie 1] en heeft van 1 februari 2011 tot 1 februari 2014 de functie van [functie 2] waargenomen. Na de beëindiging van de waarneming heeft zij bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar waarnemingstoelage per 1 juli 2016. De korpschef heeft het bezwaar afgewezen, met als argument dat appellante niet voldeed aan de criteria voor langdurige waarneming. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef op goede gronden de waarnemingstoelage heeft beëindigd en dat appellante niet in aanmerking komt voor benoeming in de waargenomen functie, omdat haar waarneming per 1 februari 2014 is beëindigd en zij pas anderhalf jaar later om benoeming heeft verzocht. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de korpschef redelijk heeft gehandeld door het verzoek om benoeming af te wijzen, aangezien er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen op de interne richtlijn.