ECLI:NL:RBZWB:2016:2606

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
AWB 15_3224
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke tewerkstelling en belangenafweging bij reorganisatie binnen de politie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als personeelsfunctionaris, en de korpschef van politie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van 10 april 2015, waarin zijn verzoek om bevordering of vaste aanstelling in de functie van personeelsmanagementadviseur (PMA) werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tijdelijk was tewerkgesteld bij de Divisie Regionale Informatie Organisatie (DRIO) en dat deze tewerkstelling afhankelijk was van de reorganisatie binnen de politie. Eiser heeft aangevoerd dat de korpschef zich ten onrechte beroept op het transitieakkoord, dat bevorderingen naar hogere schalen in principe niet toestaat, en dat er sprake is van ongelijke behandeling ten opzichte van collega’s.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de korpschef een belangenafweging heeft gemaakt, waarbij het belang van de reorganisatie zwaarder weegt dan het belang van eiser. De rechtbank oordeelt dat de periode van 15 maanden, waarin eiser tijdelijk was tewerkgesteld, te kort is om te concluderen dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van de korpschef. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in het kader van tijdelijke tewerkstelling en reorganisatieprocessen binnen de politie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/3224 AW

uitspraak van 28 april 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. D.E. de Hoop,
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 april 2015 (bestreden besluit) van de korpschef inzake de weigering hem te bevorderen dan wel vast aan te stellen in de functie van personeelsmanagementadviseur (PMA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 april 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. van Dorst en mr. L.W.H. van den Berg.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is aangesteld als personeelsfunctionaris in functieschaal 9.
Bij ongedateerd besluit is eiser, op grond van artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), tijdelijk tewerkgesteld bij de Divisie Regionale Informatie Organisatie (DRIO) met als voornaamste taken de taken behorende bij de functie PMA. De tewerkstelling loopt van 22 augustus 2011 tot uiterlijk 1 januari 2014. De periode kan verlengd worden.
De functie van PMA is gewaardeerd op schaal 10. In verband met deze hogere schaal zijn aan eiser waarnemingstoelagen toegekend.
Bij brief van 22 augustus 2013 heeft eiser verzocht benoemd te worden in de door hem waargenomen functie.
Bij besluit van 12 november 2013 is de tewerkstelling verlengd tot aan de personele reorganisatie.
Bij besluit van 2 april 2014 (primair besluit) heeft de korpschef besloten eiser niet vast aan te stellen dan wel te bevorderen in de door hem waargenomen functie. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij bestreden besluit heeft de korpschef, in afwijking van het advies van de bezwaaradviescommissie, het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij ongedateerde brief is aan eiser meegedeeld dat in een aantal bijzondere situaties collega’s alsnog zijn bevorderd. Voor eiser heeft dit geen gevolgen, omdat het tijdelijke karakter van de tewerkstelling voor hem duidelijk was.
2. Eiser heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de korpschef zich ten onrechte beroept op het transitieakkoord. Eiser is in de functie van PMA tewerkgesteld nadat een vacature is opengesteld en na de datum van het transitieakkoord. Het gaat om een niet operationele functie. Artikel 27 ziet op een operationele functie waaraan een politierang is verbonden. Als een medewerker wordt aangesteld, kan hij ook worden benoemd in die functie. Dat dit mogelijk leidt tot een wijziging in de functieschaal betekent niet dat sprake is van een bevordering.
In een aanvullend beroep heeft eiser nog gesteld dat er onderscheid wordt gemaakt en dat er een onjuiste toets heeft plaatsgevonden. Ten tijde van het openstellen van de vacature was geen sprake van een tijdelijke functie. Dit werd pas duidelijk bij de tewerkstelling. Collega’s van eiser werkzaam bij het DRIO zijn wel formeel geplaatst op de functie waarop werd gesolliciteerd. Waarom in het geval van eiser een uitzondering is gemaakt is niet duidelijk. Eiser verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 januari 2016. Eiser is net als de collega in die uitspraak tewerkgesteld bij het DRIO. Verder heeft eiser een notitie overgelegd met daarin per medewerker een weergave van de situatie en een tijdslijn met daarbij behorende stukken/besluiten.
3. In artikel 64, eerste lid, van het Barp is bepaald dat indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, de ambtenaar verplicht is zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied uit te oefenen of, al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied, een andere functie dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
In de transitieafspraken van 22 februari 2011 is onder punt 27 bepaald dat tijdens de looptijd van de afspraken over de transitie het niet is toegestaan medewerkers te bevorderen naar een hogere schaal, tenzij dit met betrokken medewerkers in het kader van de loopbaan is vastgelegd in hun persoonlijk ontwikkelingsplan dan wel plaatsvindt in het kader van loopbaanbeleid zoals ook recent nog is afgesproken in het harmonisatietraject politie II.
4. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of de ongedateerde brief die is afgegeven na het bestreden besluit moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Met deze brief ontstaan immers geen andere rechtsgevolgen dan al waren ontstaan met het bestreden besluit. Tevens is de brief geen reactie op een herzienings-verzoek van eiser, zodat ook niet geoordeeld kan worden dat er sprake is van een besluit zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank zal deze brief daarom aanmerken als een aanvullende motivering van het bestreden besluit.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser in eerste instantie was tewerkgesteld bij de DRIO voor een concreet beschreven periode, namelijk van 22 augustus 2011 tot 1 januari 2014. Na afloop van deze concreet beschreven periode heeft een verlenging plaatsgevonden voor een minder exact omschreven periode, namelijk tot het einde van de reorganisatie.
Met verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1384) is de rechtbank van oordeel dat een belangenafweging pas aan de orde komt op het moment dat de einddatum afhankelijk wordt gesteld van een situatie waarvan op voorhand niet vast te stellen is op welk moment deze situatie zich voordoet. Bij een tewerkstelling voor een vooraf exact vastgestelde periode is het voor de ambtenaar immers duidelijk tot wanneer hij is tewerkgesteld en moet worden aangenomen dat hierover overeenstemming bestaat tussen partijen. Echter, op het moment dat wordt besloten tot tewerkstelling voor een niet vooraf te bepalen periode, zoals hier tot het einde van de reorganisatie, kan bij het uitblijven van die reorganisatie een omslagpunt ontstaan. Dit omslagpunt kan ertoe leiden dat een belangenafweging tot het oordeel zou moeten leiden dat de negatieve gevolgen van een onvoltooid reorganisatieproces niet (langer) ten laste van de medewerker mogen komen.
6. De rechtbank merkt op dat de keuze voor het wel of niet benoemen in een tijdelijke functie de uitoefening van de discretionaire bevoegdheden van de korpschef betreft, waarbij aan overwegingen van organisatorische aard, zoals een reorganisatie, grote betekenis gehecht mag worden. Zoals eerder al overwogen kan er een moment ontstaan waarop ook de belangen van de medewerker gewogen zullen moeten worden, hetgeen kan leiden tot het oordeel dat de belangen van de medewerker zwaarder zijn gaan wegen dan die van de korpschef.
De korpschef heeft in de onderhavige zaak een belangenafweging gemaakt. Daarbij heeft de korpschef erkend dat eiser zwaarwegende belangen heeft. Desondanks heeft de korpschef geoordeeld dat zijn belang zwaarder weegt.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat het belang van de korpschef is gelegen in de reorganisatie. Volgens de korpschef moet voorkomen worden dat de plaatsingsprocedure doorkruist wordt. In het transitieakkoord van 22 februari 2011 zijn hierover afspraken opgenomen. Een van die afspraken is dat het, behoudens uitzonderingen, niet is toegestaan medewerkers te bevorderen naar functies met een hogere schaal.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het transitieakkoord niet op hem van toepassing is. Uit het transitieakkoord blijkt niet dat de werking van dit akkoord zich slechts uitstrekt over operationele functies. Uit het transitieakkoord blijkt verder duidelijk dat bevorderingen naar een hogere schaal, behoudens uitzonderingen, niet zijn toegestaan. Zo eiser benoemd zou worden in de functie PMA zou dit een hogere schaal met zich meebrengen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hetgeen onder punt 27 van het transitieakkoord is opgenomen ook op eiser van toepassing is. Niet in geschil is dat er geen loopbaanafspraken met eiser zijn gemaakt, zodat eiser niet onder een van de genoemde uitzonderingssituaties valt.
De rechtbank is verder van oordeel dat de korpschef in beginsel gehouden is aan de afspraken zoals neergelegd in het transitieakkoord. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of in het geval van eiser er toch aanleiding bestaat om af te wijken van het transitieakkoord.
Anders dan in de zaak waarin deze rechtbank op 6 januari 2016 uitspraak heeft gedaan (ECLI:NL:RBZWB:2016:87) heeft de korpschef gemotiveerd gesteld dat er sprake is van verdringing als eiser benoemd zou worden in de functie van PMA. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze stelling van de korpschef. Eiser heeft weliswaar beargumenteerd waarom overbezetting naar zijn mening geen probleem is, maar daarmee heeft hij het gemotiveerde beroep op verdringing van de korpschef nog niet weerlegd. Immers naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef ter zitting in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat voor de door eiser gewenste functie meerdere personen in aanmerking kunnen komen, zodat niet op voorhand deze functie aan eiser kan worden toegekend. Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank er dan ook van uitgaan dat, zou eiser benoemd worden, er sprake is van verdringing. De korpschef heeft daarmee een zeer zwaarwegend belang om eiser niet te benoemen in die functie.
Anders dan door eiser is gesteld, blijkt uit de stukken niet dat de functie ten tijde van het openstellen van de vacature niet tijdelijk zou zijn. Verder blijkt uit de tewerkstelling-overeenkomst duidelijk dat het om een tijdelijke tewerkstelling gaat. Eiser heeft er derhalve niet met recht van uit kunnen gaan dat hij (op termijn) benoemd zou worden in de functie van PMA. Ten tijde van eisers verzoek hem te benoemen in de functie van PMA was nog sprake van een tewerkstelling tot 1 januari 2014. Het bestreden besluit is genomen op 10 april 2015. Op dat moment duurde de onzekere periode waarover eiser is tewerkgesteld ruim 15 maanden. Nu eiser wist dat de tewerkstelling tijdelijk was, vindt de rechtbank deze periode te kort om doorslag te geven aan het belang dat eiser heeft bij een benoeming in de functie van PMA. De korpschef heeft zijn eigen belang dan ook mogen laten prevaleren boven het belang van eiser.
7. De verwijzing van eiser naar de toepassing van de hardheidsclausule bij de plaatsing inzake het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en de werkopdracht LFNP slagen niet, nu het in de onderhavige beoordeling gaat om een verzoek tot benoeming en niet om een plaatsing binnen het LFNP.
8. Met betrekking tot eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel merkt de rechtbank op dat uit hetgeen door eiser is gesteld niet blijkt dat er sprake is van gelijke gevallen. Overigens is namens de korpschef ter zitting uitgebreid gemotiveerd waarom er geen sprake is van gelijke gevallen. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dan ook niet slagen.
9. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzitter, en mr. D.H. Hamburger en mr. E.S.M. van Bergen, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.