In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van een appellant die al geruime tijd de functie van Teamchef B vervulde, maar slechts was benoemd in de functie van Teamchef A. De appellant, die sinds 16 juni 2007 feitelijk leiding gaf aan 64 medewerkers, ontving een waarnemingstoelage in plaats van een formele benoeming in de functie die hij daadwerkelijk vervulde. De korpschef van de politieregio Limburg Zuid had in een eerder besluit, dat door de rechtbank was bekrachtigd, het bezwaar van de appellant tegen de waarnemingstoelage ongegrond verklaard, met als argument dat de organisatie in afwachting was van een reorganisatie die de structuur van de politie zou veranderen.
De Raad oordeelde dat de korpschef niet had mogen volstaan met het toekennen van een waarnemingstoelage, gezien de langdurige situatie waarin de appellant al jaren de taken van Teamchef B vervulde zonder dat de reorganisatie was afgerond. De Raad benadrukte dat de belangen van de appellant bij een definitieve benoeming in de functie van Teamchef B zwaarder wogen dan de belangen van de korpschef bij de voorgenomen reorganisatie. De Raad concludeerde dat de korpschef de appellant met ingang van 1 juni 2010 had moeten benoemen in de functie van Teamchef B, en dat het toekennen van een waarnemingstoelage met terugwerkende kracht tot 1 juni 2010 aanvaardbaar was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de korpschef werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 1.888,- werden vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de korpschef opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. De uitspraak is openbaar gedaan op 25 juli 2013.