In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de toekenning van een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante, die lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS)/ME, heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat, met name de in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen urenbeperking van vier uur per dag. De Raad heeft een internist geraadpleegd, die concludeert dat een belastbaarheid van twee tot drie uur per dag, verdeeld over twee dagdelen, redelijk is. De Raad oordeelt dat de in de FML opgenomen urenbeperking van vier uur (achtereen) geen stand kan houden, en dat het bestreden besluit van het Uwv op een onjuiste medische grondslag berust. De rechtbank had ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad oordeelt dat de redelijke termijn met 20 maanden is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 2000,-. De Raad veroordeelt het Uwv en de Staat der Nederlanden tot betaling van respectievelijk € 211,- en € 1789,- aan appellante. Tevens worden de proceskosten van appellante in bezwaar en hoger beroep vergoed tot een bedrag van € 3.256,50. De Raad draagt het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld.