ECLI:NL:CRVB:2018:953

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
15/4887 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en overgang naar LFNP-functie in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.J. Dammingh, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de korpschef van politie, die op 16 december 2013 had besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van [functie 3]. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en de geldigheid van de transponeringstabel, die als algemeen verbindend voorschrift werd aangemerkt. De appellant betoogde dat de rechtbank deze tabel ten onrechte als grondslag voor het bestreden besluit had gebruikt en dat de matching van zijn functie onhoudbaar was. De Raad heeft echter geoordeeld dat de eerdere uitspraken van toepassing zijn en dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de stelling dat de korpschef ernstige fouten heeft gemaakt in de besluitvorming. De Raad heeft ook de argumenten van de appellant over de hardheidsclausule en de motivering van het bestreden besluit verworpen. Uiteindelijk heeft de Raad geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigt.

Uitspraak

15.4887 AW

Datum uitspraak: 29 maart 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 juni 2015, 14/1829 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met zaak 16/2480 AW, plaatsgevonden op
15 februari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Horst, advocaat. In zaak 16/2480 AW
is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de van toepassing zijnde regelgeving betreffende dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) is vastgesteld op de functie van [functie 1], met als specifieke werkzaamheden: [functie 2].
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van [functie 3], met als vakgebied [vakgebied], gewaardeerd in salarisschaal 8. Bij besluit van 12 juni 2014 (bestreden besluit)
is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft betoogd dat de rechtbank de transponeringstabel, behorende bij de Regeling overgang naar een LFNP-functie (Regeling), ten onrechte heeft aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift en dat deze niet als grondslag voor het bestreden besluit
had mogen dienen. De rechtsvragen die met dit betoog worden opgeworpen, heeft de Raad al beantwoord in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015. De overwegingen in die uitspraken, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog faalt.
4.2.1.
Appellant heeft er verder op gewezen dat hij bij besluit van 20 april 2017 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017 is geplaatst in de - nieuwe - LFNP-functie van [functie 5], salarisschaal 9. Volgens appellant heeft de korpschef met dit plaatsingsbesluit erkend dat de bestreden matching van meet af aan onjuist is geweest; in het bijzonder is onvoldoende rekening gehouden met het geven van politieonderwijs in de operationele uitvoeringspraktijk. Appellant heeft in dit verband gewezen op de Regeling
van 11 april 2017, houdende wijziging van de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2017,
nr. 22386). Bedoelde wijziging komt voort uit besluitvorming in het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP): in het CGOP is besloten het vakgebied Operationele Begeleiding,
de functies [functie 6] en [functie 5] en de werkterreinen [werkterrein 1] en [werkterrein 2] toe te voegen aan het LFNP. Reden voor de - in de Regeling van 11 april 2017 vervatte - aanpassing van het LFNP is volgens appellant primair herstel van een in 2013 gemaakte ‘weeffout’ in de structuur en opzet van het LFNP. Destijds is ten onrechte nagelaten om in het domein [domein 1] functies te creëren waarmee [vakgebied] die in de uitvoeringspraktijk werkzaam zijn konden worden gematcht. Appellant concludeert dat de korpschef feitelijk zelf heeft erkend dat aan de inhoud van de Regeling vaststelling LFNP zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift ten aanzien van degenen die het betreft - de [vakgebied] werkzaam in de uitvoeringspraktijk - niet als grondslag had mogen dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. Daarbij heeft hij verwezen naar uitlatingen die van de zijde van de korpschef zijn gedaan over de onderbrenging van de docentfuncties bij het domein [domein 2]. Verder heeft hij een beroep gedaan op de uitspraak van 29 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4240, die volgens appellant een in dit verband vergelijkbare situatie betreft.
4.2.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraken van 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3830 en 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550) kan de rechter een wet in materiële zin wel beoordelen, maar dient hij daarbij de ter zake in ons staatsbestel passende terughoudendheid in acht te nemen. De rechter zal het resultaat van de afweging van alle betrokken belangen door de materiële wetgever in beginsel moeten respecteren. Dit lijdt uitzondering als aan de inhoud of wijze van totstandkoming van het voorschrift zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten.
4.2.3.
Voor het oordeel dat laatstbedoelde situatie zich hier voordoet, zijn onvoldoende aanknopingspunten gevonden. Daarbij verwijst de Raad in de eerste plaats naar de uitspraak van 2 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3803. In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, ziet de Raad geen aanleiding om in dit geval tot een ander oordeel te komen. Anders dan appellant veronderstelt, impliceren de door hem genoemde uitlatingen niet dat daarmee door de korpschef is erkend dat sprake is van zodanige ernstige feilen dat de onder 4.2.2 bedoelde uitzonderingssituatie aan de orde is. Verder volgt de Raad appellant niet in zijn standpunt dat de situatie die voorlag in de uitspraak van 29 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4240, zodanig vergelijkbaar is dat ook in dit geval moet worden geconcludeerd dat sprake is van een voorschrift dat niet als grondslag kan dienen voor het bestreden besluit. Bij de totstandkoming van de Regeling vaststelling LFNP is, na overleg binnen het Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken, een bewuste keuze gemaakt wat betreft de onderbrenging van docentfuncties. Met de Regeling van 11 april 2017 is daarin een wijziging aangebracht. Van onbedoelde ongewenste effecten zoals die in de uitspraak van 29 november 2017 aan de orde waren, is hier geen sprake.
4.3.
Appellant heeft verder aangevoerd dat in het bestreden besluit niet is ingegaan op de aanbeveling van de hoorcommissie om de matching van de groep [vakgebied] opnieuw te bezien en zo mogelijk te heroverwegen. Hij betoogt dat in zoverre een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleeft. Dit betoog slaagt niet. Uit het bepaalde in artikel 8 van de Regeling, dat de hoorambtenaren een aanbeveling doen ten aanzien van de te nemen beslissing op bezwaar, volgt geen verplichting voor de korpschef om in het bestreden besluit gemotiveerd in te gaan op de aanbeveling. In het bestreden besluit is ingegaan op de gronden van het bezwaar en is uiteengezet dat de gronden van bezwaar geen aanleiding geven een ander besluit te nemen. In lijn met de uitspraak van 9 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2231 ziet
de Raad geen grond voor het oordeel dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, nu daarin niet is ingegaan op de aanbeveling.
4.4.
Appellant heeft verder betoogd dat de korpschef bij de keuze voor het domein [domein 2] in strijd heeft gehandeld met artikel 3, vierde lid, van de Regeling, nu de korpschef ten onrechte niet de door de Regeling voorgeschreven volgorde heeft gehanteerd, waarbij eerst het meest vergelijkbare domein dient te worden bepaald en vervolgens pas het meest vergelijkbare vakgebied. Appellant heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 mei 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:4736. Hij heeft daarnaast betoogd dat het resultaat van de matching onhoudbaar is te achten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat wat betreft zijn (korps)functie niet het domein [domein 2] het meest vergelijkbaar is, maar het domein [domein 1]. Appellant verrichtte uit hoofde van zijn (korps)functie gedeeltelijk executieve werkzaamheden en hij leverde verder diensten (onderwijs) die een directe bijdrage leveren aan de politietaak. De rechtsvragen die met een en ander worden opgeworpen, heeft de Raad al beantwoord in zijn uitspraak van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710. De overwegingen in deze uitspraak, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog faalt. Dat, zoals appellant heeft aangevoerd, voor de keuze voor het domein [domein 2] iedere motivering ontbreekt, volgt de Raad niet.
4.5.
Het betoog van appellant dat zijn beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Regeling ten onrechte is verworpen, slaagt evenmin. De korpschef heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellant naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie in de zin van deze bepaling. Uit de Handleiding [domein 1] matching LFNP 2013 volgt dat het een bewuste keuze is geweest om [vakgebied] onder te brengen in het domein [domein 2]. Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is verder inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Voor zover appellant zich beroept op een verschraling van zijn taken en verantwoordelijkheden leidt dit niet tot een ander oordeel. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De Raad verwijst naar zijn onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. De stelling van appellant dat volstrekt onduidelijk is waarom in zijn geval geen toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule en in het geval van anderen wel, leidt niet tot een ander oordeel. Met de korpschef is de Raad van oordeel dat het motiveringsbeginsel niet zover strekt dat de korpschef gehouden is inzicht te geven in welke gevallen de hardheidsclausule wel is toegepast.
4.6.
Appellant heeft verder aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat de korpsfunctie van [functie 7] wel heeft geleid tot toekenning van een LFNP-functie binnen het domein [domein 1] en zijn korpsfunctie niet. Zoals ook in de uitspraak van 2 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:949, is overwogen, verschilt de beschrijving van de korpsfunctie van [functie 7] van de korpsfunctiebeschrijving van [functie 1]. Zo blijkt uit die laatste beschrijving niet dat een [functie 1] zich, net als een [functie 7], in hoofdzaak bezighoudt met het begeleiden van aspiranten. Dit betoog slaagt dus niet.
4.7.1.
Appellant heeft tot slot betoogd dat de korpschef het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd door de transponeringstabel op te vatten als een algemeen verbindend voorschrift, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar en beroep openstaat, en dit als dragende overweging voor de ongegrondverklaring van het bezwaar te hanteren. Nu hij hiertegen terecht is opgekomen en heeft moeten procederen
om een deugdelijke motivering te verkrijgen, maakt hij aanspraak op vergoeding van proceskosten.
4.7.2.
De rechtsvragen die met dit betoog worden opgeworpen, heeft de Raad al beantwoord in zijn uitspraken van 24 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4804, en 3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:752. De overwegingen in deze uitspraken, waarbij de Raad blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat het betoog faalt. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat dan ook geen aanleiding. In het verlengde hiervan bestaat evenmin aanleiding om, zoals is verzocht, te bepalen dat de korpschef het betaalde griffierecht vergoedt.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van F. Demiroǧlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2018.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) F. Demiroǧlu

LO