ECLI:NL:CRVB:2016:2231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
15/3988 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling LFNP-functie en motiveringsgebrek in besluitvorming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de korpschef van politie, naar aanleiding van de vaststelling van zijn LFNP-functie. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 juni 2016 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.J. Dammingh, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De korpschef had in zijn besluit van 20 augustus 2014 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, waarbij appellant niet was ingegaan op de aanbevelingen van de hoorcommissie. De Raad oordeelt dat de korpschef niet verplicht was om in het bestreden besluit gemotiveerd in te gaan op deze aanbevelingen. De Raad bevestigt dat de transponeringstabel, hoewel niet als algemeen verbindend voorschrift aangemerkt, wel degelijk een belangrijke rol speelt in de besluitvorming. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat de match met de LFNP-functie onhoudbaar is, en zijn argumenten over de functiebeschrijving en het vakgebied zijn niet voldoende om het hoger beroep te doen slagen. De Raad wijst ook het verzoek om vergoeding van proceskosten en griffierecht af, omdat er geen aanleiding is voor een veroordeling in deze kosten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

15/3988 AW
Datum uitspraak: 9 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
23 april 2015, 14/6984 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N.E. Bensoussan en F.J.H. Gunther.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de regelgeving van dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft de korpschef de uitgangspositie van appellant voor zijn toekomstige LFNP-functie bepaald op [functie A], salarisschaal 6. Tegen dit besluit heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie [functie B], binnen het vakgebied [vakgebied], salarisschaal 6. Bij besluit van 20 augustus 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen, voor zover van belang, dat de transponeringstabel een algemeen verbindend voorschrift is. Appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen.
3. De Raad komt naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant voert aan dat in het bestreden besluit niet is ingegaan op de aanbeveling van de hoorcommissie om in de beslissing op bezwaar aandacht te besteden aan de strafrechttaken die appellant uitvoert. Hij betoogt dat in zoverre een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit kleeft. Dit betoog slaagt niet. Uit het bepaalde in artikel 8 van de Regeling overgang naar een LFNP functie (Regeling), dat de hoorambtenaren een aanbeveling doen ten aanzien van de te nemen beslissing op bezwaar, volgt geen verplichting voor de korpschef om in het bestreden besluit gemotiveerd in te gaan op de aanbeveling. In het bestreden besluit is ingegaan op de gronden van het bezwaar en is uiteengezet dat de gronden van bezwaar geen aanleiding geven een ander besluit te nemen. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, nu daarin niet is ingegaan op de aanbeveling.
3.2.
In zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 heeft de Raad geoordeeld dat de transponeringstabel, anders dan de korpschef en de rechtbank tot uitgangspunt hebben genomen, niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Dit neemt niet weg dat aan deze tabel een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht. De korpschef mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de transponeringstabel. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van zijn uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
3.3.1.
De Raad heeft in, onder meer, zijn uitspraak van 31 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1175, het volgende overwogen:
“Voor zover appellanten zich op het standpunt stellen dat met het oordeel dat aan de transponeringstabel, ondanks dat deze het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, niettemin een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht in de onder 3.1 bedoelde zin, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb de grondslag van de bestreden besluiten wordt uitgebreid, deelt de Raad dit standpunt niet. De bestreden besluiten zijn gebaseerd op de transponeringstabel. Zoals al is geconcludeerd in de uitspraken van 1 juni 2015, is die grondslag in beginsel toereikend. Die conclusie houdt geen aanvulling of wijziging van de aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde motivering in (zie ook de uitspraak van 3 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:752). Het beroep van appellanten op de uitspraken van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH3898, 5 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO3335, en 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8612, treft geen doel, omdat die uitspraken niet zien op vergelijkbare gevallen.”
3.3.2.
De Raad ziet in wat appellant in deze zaak op dit punt aanvoert geen reden om hierover thans anders te oordelen. Het ter zitting door appellant gedane beroep op artikel 8:69, tweede lid, van de Awb treft geen doel. Weliswaar stelt appellant terecht dat de in dat artikellid bedoelde aanvulling van rechtsgronden ziet op de door de indiener van het (hoger) beroep aangedragen gronden en niet op de grondslag van het in geding zijnde besluit, maar dat staat los van, en beïnvloedt dus in het geheel niet, de hierboven weergegeven vaststelling dat het rechterlijk oordeel dat de transponeringstabel in beginsel een toereikende grondslag vormt voor besluiten als hier aan de orde, geen aanvulling of wijziging van de aan deze besluiten ten grondslag gelegde motivering inhoudt. Wat appellant heeft aangevoerd over artikel 8:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan in dit verband evenmin doel treffen. In dit geding lag en ligt voor een besluit tot toekenning van en overgang naar een LFNP-functie. Een dergelijk besluit was en is vatbaar voor bezwaar en beroep. Dat de korpschef aanvankelijk, gezien zijn achteraf onjuist gebleken veronderstelling dat de transponeringstabel als een algemeen verbindend voorschrift was te beschouwen, heeft gewezen op de onmogelijkheid tegen een zodanig voorschrift als zodanig bezwaar en beroep in te stellen, maakt dat niet anders en was en is in dit geding dan ook niet van belang.
3.4.1.
Appellant betoogt dat de match onhoudbaar en in strijd met de Regeling is, omdat niet is gekozen voor het meest vergelijkbare vakgebied en daardoor evenmin voor de meest vergelijkbare functie. Volgens appellant volgt uit zijn korpsfunctiebeschrijving dat de nadruk van zijn werkzaamheden ligt op toezicht en handhaving. Dit strookt met de omschrijving van het vakgebied Gebiedsgebonden Politie (GGP), maar niet met de omschrijving van het gekozen vakgebied [vakgebied], aldus appellant. Appellant stelt dat ook uit de Handleiding uitvoering matching 2013 (Handleiding) volgt dat zijn functiebeschrijving gematcht had moeten worden met het vakgebied GGP.
3.4.2.
Dit betoog slaagt niet. Zoals hiervoor is overwogen in 3.2, is de enkele stelling dat een andere uitkomst van de matching ook verdedigbaar zou zijn geweest niet voldoende voor de conclusie dat de match onhoudbaar of in strijd met de Regeling is. Uit de Handleiding volgt dat functiebeschrijvingen waarbij het zwaartepunt ligt op toezicht en handhaving inzake vreemdelingen worden gematcht met het vakgebied GGP. De korpschef heeft in het verweerschrift en ter zitting benadrukt dat de functie van appellant, gezien het doel en de werkzaamheden van de functie zoals omschreven in de functiebeschrijving, met name ondersteunend zijn aan het primaire proces. Dit standpunt acht de Raad niet onredelijk.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
3.6.
Appellant heeft betoogd dat hij aanspraak maakt op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht, omdat hij terecht is opgekomen tegen een dragende overweging in de besluitvorming, dat de transponeringstabel een algemeen verbindend voorschrift is, en heeft moeten procederen om tot een deugdelijke motivering te komen. Dit betoog slaagt niet. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 21 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1448).
3.7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat dan ook geen aanleiding. Evenmin bestaat aanleiding om, zoals is verzocht, de korpschef te veroordelen tot vergoeding van griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) S.W. Munneke
ew