ECLI:NL:CRVB:2018:949
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de boete opgelegd wegens verzwegen gezamenlijke huishouding en de verwijtbaarheid van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante ontving sinds april 2009 bijstand op basis van de Participatiewet, maar haar bijstand werd beëindigd en teruggevorderd na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond had appellante een boete opgelegd van € 1.420,- wegens het niet melden van een gezamenlijke huishouding met de vader van haar kinderen. Na bezwaar werd de boete verlaagd tot € 1.160,-. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid, omdat zij niet duidelijk was dat zij een gezamenlijke huishouding voerde. De Raad oordeelde echter dat appellante op de hoogte was van haar inlichtingenverplichting en dat zij bij twijfel hierover contact had moeten opnemen met de gemeente. De Raad bevestigde dat het college terecht was uitgegaan van normale verwijtbaarheid bij het opleggen van de boete. De Raad concludeerde dat de hoogte van de boete, rekening houdend met de draagkracht van appellante, passend was en dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.