1.3.Bij besluit van 3 februari 2016 (bestreden besluit) is betrokkenes bezwaar ongegrond verklaard. Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft betrokkenes beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 6 oktober 2015 herroepen en het boetebedrag op nihil bepaald. De rechtbank heeft onder verwijzing naar en met toepassing van de uitspraak van de Raad van 11 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:9) onder meer geoordeeld dat de door appellant in het bestreden besluit gehanteerde systematiek niet inzichtelijk maakt in hoeverre met de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rekening wordt gehouden. Ten onrechte heeft appellant de beslagvrije voet niet in overeenstemming met deze bepalingen vastgesteld. 3. Appellant voert in hoger beroep aan dat uit de uitspraak van de Raad van 11 januari 2016 niet volgt dat ook bij een wettelijk gefixeerde boete op grond van de Zvw rekening moet worden gehouden met de beslagvrije voet. Alleen als sprake is van een uitzonderlijk laag inkomen en geen vermogen, is er reden om een gefixeerde boete lager vast te stellen. Betrokkene heeft een inkomen op bijstandsniveau. Daarom is er geen reden om de boete te matigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Zvw, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, is degene die ingevolge de Wet langdurige zorg en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 van de Zvw bedoelde risico.
4.1.2.Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de Zvw, gaat het Zorginstituut op basis van vergelijking van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestanden na welke verzekeringsplichtigen in weerwil van hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn. Ingevolge artikel 9a, tweede lid, van de Zvw, zendt het Zorginstituut een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog op grond van zo'n verzekering te verzekeren of te laten verzekeren.
4.1.3.Ingevolge artikel 9b, eerste lid, van de Zvw, legt het Zorginstituut, indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden, niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, een bestuurlijke boete op. Ingevolge artikel 9b, tweede lid, van de Zvw, is de hoogte van de boete gelijk aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag. Ingevolge artikel 9b, vijfde lid, van de Zvw deelt het Zorginstituut tegelijk met de oplegging van de boete mee wat de gevolgen zullen zijn indien de verzekeringsplichtige niet binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag van verzending van de beschikking tot oplegging van de boete, alsnog verzekerd zal zijn.
4.1.4.In artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat in de Awb onder een bestraffende sanctie wordt verstaan: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.
4.1.5.Ingevolge artikel 5:40, eerste lid, van de Awb wordt onder bestuurlijke boete verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
4.1.6.In artikel 5:41 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
4.1.7.In artikel 5:46, derde lid, van de Awb is bepaald dat indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.