1.3.Bij besluit van 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant met ingang van 1 januari 2012 besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Docent B, met als vakgebied Docenten, gewaardeerd in salarisschaal 9. Bij besluit van
28 mei 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder andere het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het bepaalde in artikel 3, vierde lid, van de Regeling overgang naar een LFNP functie en de toelichting daarop volgt dat sprake is van een dwingende volgorde waarop de matching plaatsvindt, waarbij eerst moet worden bepaald welke van de drie domeinen, Leiding, Uitvoering en Ondersteuning, het meest vergelijkbaar is en vervolgens pas het meest vergelijkbare vakgebied en functie moeten worden bepaald. Ten onrechte heeft de korpschef volgens appellant deze volgorde niet aangehouden bij de matching van zijn functie, met als gevolg dat hij ten onrechte niet is gematcht in het domein Uitvoering.
4.1.2.Dit betoog van appellant slaagt niet. De Raad verwijst naar de overwegingen in zijn uitspraken van 14 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2710 en 22 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2186, die ook in dit geval van toepassing zijn en waar de Raad bij blijft. De laatstgenoemde uitspraak betrof de matching van dezelfde functie van Specialist/010/09 met de LFNP-functie van Docent B, als die van appellant. 4.2.1.Appellant heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het resultaat van de matching onhoudbaar is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij een executieve functie heeft waarvan ‘training on the job’ deel uitmaakt. Dat houdt in dat hij politiemedewerkers begeleidt tijdens de uitvoering van hun werkzaamheden op straat, met als gevolg dat hij zelf ook in aanraking komt met het operationele politiewerk. Zijn werkzaamheden oefent hij uit in uniform en hij is uitgerust met geweldsmiddelen. Die werkzaamheden vertonen veel gelijkenis met trajectbegeleiders en consistente toepassing van de matchingspunten brengt volgens appellant mee dat zijn functie in het domein Uitvoering moet worden gematcht, met het vakgebied Operationeel Specialismen en de functie van Operationeel Specialist A.
4.2.2.De Raad overweegt dat de functie van Specialist/010/09 blijkens de korpsfunctiebeschrijving in het bijzonder gericht is op het bieden van ondersteuning en assistentie op basis van specialistische kennis of inbreng op een specifiek vakgebied, het signaleren van ontwikkelingen op het vakgebied en ontwikkelen van instrumenten, methoden, technieken en procedures betreffende het vakgebied alsmede het overdragen van kennis van het vakgebied, onder meer door het samenstellen van handboeken, geven van voorlichting, vervaardigen van cursusmateriaal en het optreden als docent.
4.2.3.Uitgaande van die beschrijving heeft de korpschef zich op het standpunt mogen stellen dat in de korpsfunctie van appellant in overwegende mate sprake is van overdracht van kennis en/of het aanleren van vaardigheden. Gelet op de korpsfunctiebeschrijving, de toelichting in de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013, alsmede de in het functievergelijkingsformulier gegeven motivering, acht de Raad de keuze voor het domein Ondersteuning voldoende (inzichtelijk) gemotiveerd (vergelijk de in 4.1.1 genoemde uitspraken). Voor zover appellant zich op het standpunt heeft gesteld dat een motivering voor de keus van het domein Ondersteuning in het functievergelijkingsformulier ontbreekt, volgt uit het vorenstaande dat de korpsfunctiebeschrijving in overwegende mate aansluit bij de functie van docent B en dat die functie is gepositioneerd in het domein Ondersteuning.
4.2.4.In aanmerking genomen dat het hoofdbestanddeel van de korpsfunctie van appellant bestaat uit kennisoverdracht en/of het bijbrengen van vaardigheden, heeft de korpschef op goede gronden de LFNP-functie van Docent B, met als vakgebied Docenten, aan appellant toegekend.
4.3.1.Appellant heeft er voorts op gewezen dat hij bij besluit van de korpschef van
24 augustus 2017 met ingang van 1 september 2017 is geplaatst in de nieuw gecreëerde LFNP-functie van Operationeel begeleider B, met als werkterrein Gewelds- en Gevaarsbeheersing, gewaardeerd op schaal 9. Die functie is toegevoegd aan het LFNP op grond van de Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 11 april 2017, houdende wijziging van de Regeling vaststelling LFNP in verband met het toevoegen van een vakgebied, twee functies en werkterreinen en het toevoegen van een hoofdbestanddeel aan een functie in de bijlagen bij die regeling, Stcrt 24 april 2017, nr 22386. Deze wijziging betreft volgens appellant het herstel van de weeffout die in 2012 door het bevoegd gezag is vastgesteld en is het resultaat van een uitgebreid en langdurig onderhandelingsproces dat vervolgens is gevoerd tussen de IBT-docenten en de korpsleiding. De korpschef heeft aldus erkend dat met de positie van docenten van aanvang af onvoldoende rekening is gehouden en de matching daarom op een gebrekkig functiehuis gebaseerd. De wijziging betreft niet het zogenaamde dynamisch onderhoud ingegeven door maatschappelijke ontwikkelingen of ontwikkelingen binnen de organisatie en dat betekent dat de matching zoals die heeft plaatsgevonden bij het bestreden besluit onhoudbaar is.
4.3.2.De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 2 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3803. Daarin is overwogen dat volgens vaste rechtspraak (uitspraken van 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3830 en 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550) de rechter een wet in materiele zin wel kan beoordelen, maar dat hij daarbij de ter zake in ons staatsbestel passende terughoudendheid in acht dient te nemen. De rechter zal het resultaat van de afweging van alle betrokken belangen door de materiele wetgever in beginsel moeten respecteren. Dit lijdt uitzondering als aan de inhoud of wijze van totstandkoming van het voorschrift zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. 4.3.3.In voornoemde uitspraak van 2 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3803, heeft de Raad overwogen dat deze wijziging van de Regeling vaststelling LFNP niet betekent dat de in 2013 door de regelgever in die Regeling gemaakte keuzes onhoudbaar zijn. Het gehele proces van matching heeft in samenspraak met en onder (eind)verantwoordelijkheid van het (Centraal) Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken (CGOP) plaatsgevonden. De in de Regeling van 11 april 2017 vervatte wijziging vormt een neerslag van het binnen het CGOP gevoerde overleg. Die wijziging heeft betrekking op dynamisch onderhoud, dat heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van het instrument Process-flow. Dergelijk onderhoud is noodzakelijk om het LFNP steeds actueel te houden in het licht van onder meer maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in de politieorganisatie zelf (vergelijk de uitspraken van 16 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:549 en ECLI:NL:CRVB:2017:550). Daarmee heeft de korpschef niet erkend dat de bestreden matching van aanvang af aan onjuist is geweest. Anders dan appellant heeft gesteld, omvat dit oordeel van de Raad zowel de wijze van totstandkoming als de inhoud van de Regeling vaststelling LFNP. Dat, zoals appellant heeft betoogd, al vanaf 2012 door de IBT-docenten met de dienstleiding is gesproken over de matching van hun functie en dat door de korpsleiding tijdens een voorlichtingsbijeenkomst in 2013 zou zijn gezegd dat sprake was van een weeffout in de matching van de functie van specialist in het domein Ondersteuning, leidt de Raad ook nu niet tot een ander oordeel. Immers is het resultaat van alle gesprekken en de onderhandelingen van het CGOP met de korpsleiding vervat in de Regeling van 11 april 2017. Aan de daarop volgende plaatsing van appellant met ingang van 1 september 2017 als functievolger in één van de aan het LFNP toegevoegde functies, kan daarom niet de betekenis worden toegekend dat de Regeling vaststelling LFNP niet als grondslag kon dienen voor de matching zoals die bij het bestreden besluit heeft plaatsgevonden.