ECLI:NL:CRVB:2018:871
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsgevolgen van een brief inzake beëindiging van persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de rechtsgevolgen van een brief van 30 december 2014, waarin de gemeente Vlissingen aan een betrokkene meedeelt dat zij vanaf 1 januari 2015 zelf haar huishoudelijke hulp moet inkopen. De betrokkene, die in 1930 is geboren en beperkingen ondervindt bij huishoudelijke werkzaamheden, had eerder een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor huishoudelijke hulp. De rechtbank had geoordeeld dat de brief van 30 december 2014 als een besluit moet worden aangemerkt in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze brief de rechtsverhouding tussen partijen wijzigde en gericht was op rechtsgevolg. De Centrale Raad heeft dit oordeel bevestigd en geoordeeld dat de betrokkene niet in verzuim was om tijdig bezwaar te maken, gezien de onduidelijkheid over het besluitkarakter van de brief en het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule. De Raad heeft de gemeente opgedragen om alsnog een inhoudelijke beslissing op het bezwaar van de betrokkene te nemen, en heeft de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep toegewezen.