ECLI:NL:CRVB:2018:861
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv stelde na een medische beoordeling vast dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de besluitvorming van het Uwv onzorgvuldig was, en dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. Hij verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige om zijn beperkingen vast te stellen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de verzekeringsarts afdoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant en dat de geschiktheid voor de geselecteerde functies overtuigend was gemotiveerd. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, en veroordeelde het Uwv tot betaling van € 500,- aan appellant. De proceskosten in hoger beroep werden ook vergoed.