ECLI:NL:CRVB:2018:859

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
16/535 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag Wajong-uitkering na beoordeling van medische situatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante had een herhaalde aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die eerder was afgewezen op 2 oktober 2012. De verzekeringsarts had destijds geconstateerd dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering. In de herhaalde aanvraag voerde appellante aan dat er nieuwe diagnoses waren gesteld, namelijk een depressieve stoornis en PTSS, die haar arbeidsongeschiktheid zouden onderbouwen. Het Uwv had echter geconcludeerd dat deze nieuwe diagnoses geen aanleiding gaven om de eerdere beoordeling te herzien, omdat de psychische klachten al in de eerdere beoordeling waren meegenomen.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht geen aanleiding had gezien om terug te komen op het besluit van 2012. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts in 2012 al rekening had gehouden met de klachten van appellante en dat de nieuwe diagnoses geen substantiële verandering in de situatie betekenden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

16.535 WWAJ

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 december 2015, 15/3421 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 maart 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Y. Wong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden. Appellante heeft gereageerd en stukken ingezonden.
Bij brief van 2 januari 2017 heeft B.V. Rafaela zich gesteld als opvolgend advocaat van appellante.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. Appellante is verschenen, vergezeld door haar moeder [naam moeder] , en bijgestaan door
mr. A.M.S. van Oversteeg, advocaat en kantoorgenote van mr. Rafaela. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1. Voor de leesbaarheid van deze uitspraak wordt het volgende vooropgesteld. Op 1 januari 1998 is in werking getreden de Wet van 24 april 1997 (Stb. 1997, 177) houdende voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid voor jonggehandicapten. Volgens artikel 79 van die wet was de citeertitel van de wet: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Deze wet wordt aangeduid als Wajong 1998. Bij de Wet van 3 december 2009 (Stb. 2009, 582) is de Wet van 24 april 1997 met ingang van 1 januari 2010 gewijzigd en is de tekst vernummerd. Volgens artikel 8:12 was de citeertitel van de gewijzigde wet: Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. Deze met ingang van 1 januari 2010 gewijzigde wet wordt aangeduid als Wajong 2010. Bij de Wet van 3 december 2014 (Stb. 2014, 495) is de Wet van 24 april 1997 met ingang van
1 januari 2015 gewijzigd. Zo is een aantal artikelen gewijzigd en is Hoofdstuk 1A toegevoegd. Volgens artikel 8:12 is ook de citeertitel gewijzigd in: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Deze met ingang van 1 januari 2015 gewijzigde wet wordt aangeduid als Wajong 2015. Voor zover het verschil in tekst van de Wajong 1998, de Wajong 2010 en de Wajong 2015 niet relevant is, wordt hierna de Wajong zonder jaaraanduiding genoemd.
2.1.
Appellante, geboren op [datum in] 1988, heeft op 3 juli 2012 een aanvraag ingediend om arbeidsondersteuning op grond van Hoofdstuk 2 van de Wajong 2010. Naar aanleiding van deze aanvraag hebben een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van deze onderzoeken heeft het Uwv bij besluit van
2 oktober 2012 de aanvraag afgewezen, omdat appellante niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wajong 2010. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
2.2.
Bij een op 9 september 2014 bij het Uwv ingekomen formulier heeft appellante een herhaalde aanvraag ingediend om arbeidsondersteuning op grond van Hoofdstuk 2 van de Wajong 2010. Bij deze aanvraag heeft zij medische informatie van Spectra Zorg gevoegd. Nadat een verzekeringsarts van het Uwv de aanvraag had beoordeeld, heeft het Uwv de aanvraag bij besluit van 21 november 2014 afgewezen omdat niet gebleken is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van
2 oktober 2012. In bezwaar heeft appellante nadere medische informatie ingebracht van Spectra Zorg, haar behandelend psychiater en een medicijnoverzicht overgelegd. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennisgenomen van het dossier, de nieuw ingebrachte medische informatie inhoudelijk bestudeerd, tijdens de hoorzitting kennisgenomen van het standpunt van de behandelend orthopedagoog, appellante geobserveerd en een aanvullende anamnese afgenomen. Bij besluit van 3 juni 2015 is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 mei 2015 heeft het Uwv geconcludeerd dat de beperkingen bij de Wajong‑beoordeling in 2012 juist zijn vastgesteld en er geen medische reden is om terug te komen van het besluit van 2 oktober 2012.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd waarom de nieuwe medische informatie geen aanleiding geeft om terug te komen van de eerdere medische beoordeling uit 2012. Gelet daarop hoefde geen nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld te worden en hoefde ook geen nieuwe arbeidskundige beoordeling te worden gemaakt.
4.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, kort gezegd, aangevoerd dat zij sinds haar 12e jaar onder psychiatrische behandeling staat. Inmiddels zijn in 2014 bij haar de diagnoses depressieve stoornis en PTSS gesteld, terwijl bij de beoordeling in 2012 nog (uitsluitend) werd uitgegaan van de diagnose borderline stoornis en ADHD. De aandoeningen van appellante maken dat zij niet zelfredzaam is en niet in staat is te werken.
4.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad, onder verwijzing naar de uitspraak van 23 november 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2016:3131), zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Deze nieuwe lijn is met onmiddellijke ingang gehanteerd.
5.2.
Uitgangspunt in het nieuwe toetsingskader is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bestuursorgaan kan zo’n aanvraag inwilligen of afwijzen. Hetzelfde geldt als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Een bestuursorgaan mag dit ook als de rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook nog steeds voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Hetzelfde geldt als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit.
5.3.
Als het bestuursorgaan de herhaalde aanvraag of het verzoek terug te komen van een besluit op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de bestuursrechter het besluit op die aanvraag of dat verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag of dat verzoek is. Anders dan voorheen beoordeelt de bestuursrechter dus niet meer ambtshalve of wat een rechtzoekende aan zijn aanvraag of verzoek ten grondslag heeft gelegd nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
5.4.
Het Uwv heeft de medische situatie van appellante op de twee data die destijds in het besluit van 2 oktober 2012 zijn beoordeeld ( [datum in] 2006, de 18e verjaardag van appellante, en 23 oktober 2012, de eerst mogelijke ingangsdatum van de Wajong‑uitkering) inhoudelijk opnieuw beoordeeld. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de psychische verschijnselen bij de beoordeling in 2012, die toen nog werden gezien als voortkomend uit een borderline persoonlijkheidsstoornis en ADHD, al geïnterpreteerd konden worden als voortkomend uit een stemmingsstoornis en PTSS. In de destijds opgestelde FML waren al uitgebreide beperkingen opgenomen voor de psychische belastbaarheid van appellante. De nu bij appellante (aanvullend gestelde) diagnoses depressieve stoornis en PTSS geven geen aanleiding verdergaande beperkingen aan te nemen, aldus het Uwv.
5.5.
In geding is de vraag of het Uwv – nu het bekend is met het feit dat bij appellante achteraf bezien naast de eerder gestelde diagnoses borderline persoonlijkheidsstoornis en ADHD tevens sprake is van een depressieve stoornis en PTSS – aanleiding had behoren te vinden het besluit van 2 oktober 2012 te herzien. Die vraag wordt ontkennend beantwoord.
5.6.
Uit het rapport van 19 juli 2012 blijkt dat de verzekeringsarts die appellante destijds heeft gezien (onder meer) beschikte over rapporten van Parnassia van 14 februari 2008 en PsyQ van 30 augustus 2011. De uit die rapporten naar voren komende klachten en problematiek op het gebied van zelfvertrouwen, angst, depersonalisatie/derealisatie, stemmingswisselingen, chronische vermoeidheid, prikkelbaarheid/woede, somatische klachten, afstand‑nabijheid en automutilatie, zijn in essentie gelijk aan wat in het door Spectra Zorg op 8 september 2014 opgestelde behandelingsplan aan klachten en problematiek staat vermeld. De verzekeringsarts heeft gelet op zijn rapport destijds ten volle rekening gehouden met deze bij appellante bestaande klachten. Het Uwv kan dan ook gevolgd worden in zijn standpunt dat de inmiddels bij appellante gestelde (aanvullende) diagnoses depressieve stoornis en PTSS geen aanleiding geven de destijds opgestelde FML voor onjuist te houden. Gelet hierop heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien om terug te komen van het besluit van 2 oktober 2012.
5.7.
In wat appellante heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
5.8.
Uit wat in 5.4 tot en met 5.7 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en A.I. van der Kris en
E.J.J.M. Weyers als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NW