ECLI:NL:CRVB:2018:770
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en maatregel op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel met betrekking tot de bijstandsverlening aan appellanten op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten, die tot eind 2013 een onderneming hebben gedreven, hebben na de verkoop van hun boerderijpand in februari 2014 bijstand aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn heeft hen bijstandsverlening toegekend, maar met een maatregel die de bijstand met 100% gedurende elf maanden en vervolgens met 20% gedurende acht maanden verlaagde. Dit besluit is later herzien, maar de appellanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
De rechtbank heeft het beroep van appellanten gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het college onvoldoende had onderzocht of appellanten de mogelijkheid hadden hun schulden gespreid af te lossen. Het college heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, maar appellanten hebben zich ook tegen dit besluit gekeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de verordening van het college geen concrete criteria bevat voor het vaststellen van de hoogte en duur van de maatregel, waardoor de wettelijke grondslag voor de verlaging van de bijstand ontbreekt. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het college veroordeeld in de kosten van appellanten.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke criteria in verordeningen voor het opleggen van maatregelen in het kader van bijstandsverlening. De Raad heeft de besluiten van het college vernietigd en de appellanten in het gelijk gesteld, waarbij de kosten van rechtsbijstand zijn toegewezen.